Echo’s van de werkvloer
S. Toffolo, terrazzowerker bij firma Rosa
Terrazzo is een bouwmateriaal dat in Den Haag nog op veel plaatsen voor komt. Den Haag was beroemd om zijn terrazzowerkers. Eén van de fraaiste terrazzovloeren in de stad, die van de Passage, herinnert er nog aan. Er bestond zelfs een echte Italiaanse enclave in Transvaalkwartier. Naar aanleiding van de ontdekte terrazzoreclame van de firma Rosa in de Pretoriusstraat werd op 27 november 2007 de heer S. Toffolo geïnterviewd.
“Ik ben in Eindhoven geboren. Mijn hele familie was in Eindhoven alles terrazzo- en granietwerkers. M’n neven, m’n ooms alles… , als je de naam Toffolo zei, dat was allemaal granietwerk. Mijn vader is in Italië geboren. In Fanna, dat is in Friuli. Ik sta er ook ingeschreven. Ik ben er niet geboren. Ik heb nog steeds een Italiaans paspoort.
Rond 1938 is de familie naar Den Haag verhuisd. Toen is mijn vader bij Rosa gaan werken. Ik was denk ik een jaar of zes. Ik heb hier de scholen gehad”.
Waar heeft u zelf het vak geleerd?
“Gewoon hier, bij de firma Rosa. Ik werkte bij Paul Kaiser, die broodfabriek, daar werkte ik in de smederij. Ik had daar net een jaar gezeten en toen kon ik het dubbele gaan verdienen in het granietwerk. Je deed eigenlijk als kind zijnde al, met m’n ooms, gewoon mee. Ik was al aan het schuren toen ik nog jong was. Toen ben ik bij Rosa gaan werken. Daar is het eigenlijk geweest, waar ik het hele vak voor de rest geleerd heb. Ik was toen 17”.
Waar bestond uw werk uit bij Rosa?
“Het maken van aanrechten, douchecellen, traptreden. Wij werkten veel, zeg maar bij de mensen thuis. Een douchebak maakte je gewoon ter plekke. Dus je stortte het beton en dan het graniet er overheen”.
Hoe vormde je dat, met een mal?
“Nee, met de hand. Alleen je hoogte van je dorpel, dat moest je altijd met een paar planken doen, zeg maar een paar bintjes en dan stampte je dat aan en dan bekleedde je het met graniet. Allemaal handwerk, daar waren geen mallen voor. Maar in het werkplaatswerk daar werden de aanrechten en gootstenen gewoon op de grond gemaakt.
Je stortte beton, daar kwam een laag graniet over en dan moest het geschuurd worden, daar waren ook weer speciale mensen voor”.
“We moesten vaak de aanrecht uitbreken, die erin zat en dan hout dat verrot was vernieuwen en daar maakte je een bekisting op. En daar stortte je, zeg maar, je granieten aanrecht weer op. Ja natuurlijk had je, zeg maar je randen waar je aan de voorkant moest zijn, daar zette je eerst je graniet op en dan heb je beton, dat je had klaargemaakt. Standbeton, anders kan het niet en het beton mag niet nat zijn, want anders gaat het drijven, dat streek je ertegen aan en dan ging je het helemaal uitzetten. Je moest je ijzer erin buigen en dan maakte je hem voor de rest als mal zo klaar van beton. En daarover ging je laagje graniet, want het laagje graniet is maar een klein centimetertje, dat is niet zo dik. Kijk, voor vloeren kan het soms wat dikker zijn, maar voor gewoon granietwerk was het maar een laagje. En dan krijg je het weer dat je het naar mekaar toe moet strijken, want dat is het meeste werk altijd, met je truffels die je had, daarmee streek je. Door het strijken van het graniet naar mekaar toe, dan kreeg je het voller”.
Hoe lang deed men erover om zo’n aanrecht te schuren?
“Met de hand was je wel een dag bezig. Het gaat niet vanzelf. Je begint eerst met grove stenen, daar heb je verschillende soorten in tot het fijn wordt en dan zette je het in de cement en dan kwam je naderhand terug als het hard geworden was en om het nog een keer na te schuren met een fijne steen, meer het polijsten wat je dan deed”.
Had Rosa nog meer ruimtes waar gewerkt werd?
“Toen ik daar begon hadden ze de werkplaats op de Loosduinseweg en dat was achter de gasfabriek, daar zo’n beetje. Dat was een oude zelfgemaakte loods, dat was naast een autosloperij. En toen moest hij daar weg omdat er gebouwd werd, toen zijn we verhuisd naar de Hekkelaan. In de werkplaats daar werden mallen gemaakt, als er trappen besteld werden of iets anders. Dan moest het daar gemaakt worden en dan werd het vervoerd. Die trappen werden soms gewoon los aangeleverd als blokken en die werden gewoon op elkaar gestapeld, gemetseld dan. Zo werden die treden gemaakt. Ja, dat was best wel zwaar. Je had traptreden dat was alleen maar de plaat, die er tegenaan gezet werd en het bovendekstuk. Maar, als je die blokken had dan werd de trap schuin van beton gestort en dan werden die blokken die wij gemaakt hadden, die waren gewoon schuin. Die werden er tegenaan gemetseld. Tegenwoordig maken ze ze kant en klaar, zonder dat je die apart, die blokken moet doen”.
“Op de Pretoriusstraat was geen werkplaats, dat was alleen opslag. Daar waren de hokken voor graniet, de hokken voor cement. ’s Morgens pakte je daar al je spullen. En dat werd of weggebracht, of je huurde een bakfiets. Als het weggebracht werd dan verzorgde dat de zoon van de baas, Dante. Die bracht het terplekke met een vrachtwagentje. Wij gingen er op de fiets naar toe. In het begin hadden ze daar, dat was in oorlogstijd hoor, toen hadden ze echt die ouderwetse handkarren nog. Ik heb er zelf niet mee gewerkt. Wel met de bakfiets, naar Wassenaar toe en overal heen. Alles nam je mee”.
Maakte u een mengsel van steentjes en cement?
“Ja, en dat streek je uit over de vloer, en dan ging je, om het bij mekaar te krijgen, ging je walsen. Dan walste je eigenlijk de cement eruit, naar boven toe, de steentjes naar mekaar toe. En op het laatst, dan moest je weer achteruit lopen, niet dat je gaten er in trapte, maar afsmeren en dan laten liggen en dan ging je, zeg maar een dag of vijf later dan ging je schuren. Het moest eerst hard zijn”.
Dan heb je een grote hoeveelheid nodig, maakte u dat aan in een grote kuip?
“Kijk, wij waren gewend om het gewoon op de grond te mengen. kijk, het is graniet, je moest met de schep steeds omdraaien en nog eens omdraaien, goed door elkaar gooien, dat het goed bij mekaar zat. En dat het ook allemaal vermengd is, omdat je ook met kleuren er in zat”.
In de tijd dat u bij Rosa werkte, met hoeveel mensen werkte u toen?
“Ik weet dat er twee schuurders waren, dat waren geen Italianen, dat waren Scheveningers. Meestal kwamen die mensen, die hadden gevaren of zoiets en dan zochten ze ander werk en die gingen echt door op het schuren. Het meeste wat er kwam was Italiaans.
Er waren er denk ik gauw een stuk of zes, zeven. Nee, hij was niet zo groot”.
“Ik heb in reparaties gezeten, vloerreparaties. Als er iets opengehakt is, dan moesten wij het weer repareren. Mozaïek deden wij ook, het hoort er vaak bij. Er zijn gangen, die moest je maken met zwarte banden en dan moest je dat helemaal uitleggen. En dan werd de rest weer bijgevuld. Het ging allemaal in gedeeltes, het was arbeidsintensief. Dus je begon met hout, je kon ook zeggen ik zet eerst de steentjes neer en ga het dan doen. Ligt er aan hoe het uit kwam. Want dan kan je de steentjes tegen een lat zetten en daarna vullen, want het moest natuurlijk allemaal even hoog worden. Kijk, en naderhand schuurde je wel weer een laagje eraf, en dan ging als laatste de opvulling met terrazzo erin. Die letters, dat werd allemaal uitgezaagd in triplex of in hout, dat werd erin gelegd en dan werd de rest er omheen gemaakt. Dat werd naderhand allemaal ingevuld. Emblemen die je maakt kan je ook van hout maken, die leg je op de grond neer, die moet je wel vastzetten met een beetje gips op hoogte. En dan stortte je gewoon de graniet eromheen en dan maakte je het vol. Na een paar dagen haalde je het eruit en vulde je het met de kleuren die je wilde hebben. De echte oude kleuren, dat vind je niet meer. Dus je zocht steentjes erbij, die erbij kwamen. Want ook de grootte van de steentjes, was verschillend. Je had er die waren net een centimeter, maar je had erbij die waren anderhalf. Als je het een beetje bij wil boeten, dan moet je toch knippen, met een nijptang. Tegenwoordig heb je daar andere dingen voor, tegenwoordig kan je alles snijden. Toentertijd niet, met zo’n vlechttang, daar knipte je gewoon alles mee. Dus een hoekje eraf, een randje eruit, dat knipte je. Het hoefde niet eens strak te zijn, met die steentjes erin, het was nooit strak. Er zat altijd wel een beweginkje of een werkje of een dingetje in. Dus je kan niet zeggen ik maak het zo strak, dat het net een liniaal is, dat gaat niet. Dat is ook niet de bedoeling van mozaïek”.
U heeft een tijd bij Rosa gewerkt, tot wanneer ongeveer?
“Ik heb daar gewerkt, dat zal zijn, zeg maar, vanaf negenenveertig, in 50 heb ik daar m’n rijbewijs gehaald. Ik ben tot zeker 1955 of 1956, ben ik daar geweest. Toen ben ik weg gegaan, ik werd constant met m’n vader meegestuurd en dat zinde me niet. Toen heb ik bij een andere firma gezeten Indri. Daar had ik drie bazen en daar was ik enigst knecht, dat waren drie bazen bij elkaar”.
Heeft u na Indri nog andere bazen gehad?
“Nee, toen ben ik weer terug gegaan naar Rosa. Ja, ik ben daar weer heen gegaan, omdat m’n vader wegging, ik meen dat het in 1956 was. Toen is hij op Scheveningen dat bedrijf begonnen. Daar heeft hij een werkplaats opgezet. En toen ben ik teruggegaan naar Rosa. Ik ben maar één of twee jaar weggeweest. Kijk en toen werd m’n vader ziek in 1959, toen ben ik weggegaan en toen ben ik daar ingestapt in dat bedrijf. Daarna ben ik gewoon voor mezelf gaan werken. Ik deed betonschuttingen. Ik deed granietwerk er ook wel bij, maar ik ben meestal overgestapt toen – want het granietwerk is er eigenlijk een beetje uitgegaan in die tijd. Ik ben in 1978 gestopt met het werk en toen ben ik bij het Rijk (RAC) gaan werken, eerst als bode en toen als chauffeur”.
In de tijd bij Rosa, hoe werd u dan betaald, had u dan een vast loon?
“Ja, we hadden een loon, zaterdag kreeg je zo’n klein zakje. En iedereen, het was wat we stiekem hadden gedaan, vooral met die ouwe baas, want iedereen had wat anders… en dan kreeg die weer een paar guldentjes meer, of die kreeg weer wat. Ja, waar het allemaal van af hing? Of je had zeg maar extra je best een beetje meer gedaan, dan zat er weer een paar gulden meer in je zakje. Dat waren gewoon van die smalle bruine zakjes. Iedereen hield angstvallig z’n zakje maar dicht. Je werd altijd apart geroepen in een hokje en dan kreeg je je zakje, dan kon je het even tellen wat erin zat of het klopte. Ja, dat hokje beneden is er nog steeds, dan ging het schuifdeurtje dicht en dan werd je binnen geroepen.”
Daarmee eindigt het verhaal van één van de vele terrazzowerkers, die Den Haag ooit rijk was. Behalve het verhaal van deze werknemer van de firma Rosa resteert er nog meer van het bedrijf. Aan de Pretoriusstraat staat nog het bedrijfspand, waarin het ‘bazenhokje’ nog aanwezig is en ook diverse showroomplaten met terrazzo. In 2007 werd de terrazzoreclameplaat van de firma aan de gevel ontdekt. In 2008 werd deze plaat op initiatief van de SHIE gerestaureerd door de terrazzofirma Cristofoli in Den Haag en in 2009 teruggeplaatst aan de gevel in de Pretoriusstraat. In Haagvaarder 58 leest u meer over de restauratie.