Echo’s van de werkvloer
L. Gordijn. Van kolenhandel naar doe-meer-zelf-supermarkt
Een toevallige ontmoeting in de Binckhorst leidde tot een interview over een brandstoffenhandel die ooit in het gebied actief was, Randstadwarmte. Een intrigererende naam waarvan we graag meer wilden weten. Een gesprek met de heer L. Gordijn in het voorjaar van 2016 gaf daar een goede kijk op. In het navolgende treft u de ontwikkeling in de kolenhandel en de opkomst van de doe-het-zelf winkel.
Waar begon uw opa met de kolenhandel?
Hij begon aan de Kerkstraat, daar woonden ze en hadden ze een winkel. Later verhuisde hij naar de Voorhofstraat, in Voorburg. De straat is er nog, vroeger liep het door tot aan het water. Wij woonden aan het water in een groot huis met wat dingen er omheen… nog wat naar achteren de opslag en verderop lag het huis ‘In de wereld is veel gevaar. Eigenlijk was het een scheepshelling, want hij was beurtvaartschipper geweest, precies waar de Utrechtseweg lag.[nu de A12, Utrechtsebaan]. (foto) In 1976 zijn mijn vader en moeder weggekocht”.
Jullie moesten daar weg?
“Ja, dat was in 1976, de kolenzaak was toen al weg en het expeditiebedrijf, dat is in 1965 naar de Binckhorst gegaan. Dat zat in de Melkwegstraat-Saturnusstraat, op die hoek. Daar heeft Scholtes ook nog gezeten, met croquetten. Het expeditiebedrijf A.C.G. Gordijn is in 1989 naar de Broekpolder gegaan”.
Er was een flink wagenpark?
“Op een gegeven moment groeide het uit tot 100 vrachtwagens. Dit was A.C.G. Gordijn. Kolen en expeditie waren al gesplitst. Op een gegeven moment werden de kolen minder en de expeditie werd groter en toen zijn ze samen overeen gekomen tot hier en niet verder”.
“Ik ben van 1946 en toen waren er 3.500 kolenboeren in Nederland. Totdat in de jaren 60 de komst van het aardgas meneer den Uyl zei “neem een buisje in je huisje, voor een dubbeltje zit je goed”. Dat was de reclame op de televisie. En dat zag je, het was schoon en je hoefde niet te sjouwen. Als je een klant vierhoog had, dat was sjouwen, één zak woog 35 kilo. Dit is doorgegaan tot 1976”.
Hoe kwamen de kolen bij jullie aan?
“Toen moest je bij het spoor. Ongeveer waar nu de Duinwaterleiding zit of het Mövenpick Hotel, daar was een spooremplacement. Daar stond dan een wagon en iedereen moest het zelf naar z’n eigen opslag rijden Er zat 25 ton in zo’n wagon en er ging 5 ton op een auto. Je had dus altijd 4 of 5 vrachten. De efficiëntie [van Randstad Warmte] zat al in de aanvoer. Hier werd het direct op het terrein gelost”.
Verpakten jullie de kolen ook?
“Ja, in papieren zakken en voor de rest werd het los gestort. Wat ook veel gedaan werd, bij de groenteboeren werden ook zakjes kolen verkocht. Veel mensen haalden per dag die zakjes bij de groenteboer. Zo’n zakje woog ook wel 7 kilo. Elke soort had een eigen kleur zakjes. Je had drietjes, viertjes en vijfjes”.
Uw opa haalde de kolen op bij het spoor emplacement?
“Ja, bij de Lekstraat had je dat vroeger. Je had Van Gend & Loos vooraan en achteraan zaten ook diverse kolenboeren. Vlakbij het emplacement [in Voorburg] zat ook een kolenboer Eigen Hulp en die kon zo vanuit de wagon op eigen terrein lossen. Mijn opa loste nog met de hand met een kruiwagen. Toen de eerste kieper kwam, ging de vlag uit”.
“Mijn opa had kolen en expeditie en dat is zo ontstaan. De kolenboer had ’s zomers niet veel te doen en dan werd de trap weggebracht voor de smid en voor de timmerman. Zodoende is kolen en expeditie een combinatie, die je vaker tegenkwam in het land”.
“In 2011 bestond het bedrijf 130 jaar. Mijn opa had drie zoons en vier dochters en twee zoons in de zaak gegaan. Toen hebben ze het een klein beetje gesplitst qua werkzaamheden en administratief. Mijn vader is de kolen gaan doen, zijn broer de expeditie. Ze hadden een hele rare bedrijfsvorm, ze gooiden de winst op één stapel en deelden het in tweeën. Kolen was handel, goedkoop inkopen en met winst verkopen en dan verdiende je met één wagen meer als met transport, want dat is dienstverlening. Een kozijn wegbrengen van A naar B dat kostte drie tientjes en dat kon nooit geen 100 gulden worden. Daar was natuurlijk ook concurrentie. Bij de kolen had je ook een soort concurrentie, maar dat was handel, als je iets goedkoop inkoopt, daar had je iets meer ruimte in. Ook al waren er wel vastgestelde prijzen toen”.
Welke activiteiten waren er nog meer in de zomermaanden?
Met deze zegeltjes kon je de kolen betalen, mensen kochten die zegeltjes in de zomer. Iemand ging iedere week langs de deur bij vaste klanten en toen moest ik het gaan doen en ging ik iedere veertien dagen. We hadden ze zelfs van vijftig cent [ en één gulden]. Als je twee gulden vijftig wilde sparen in de week, dan had je aan het eind van het jaar ook ƒ 125,- dan kon je daar de kolen van betalen in de winter”.
Hoeveel kolen kochten mensen ongeveer?
“Een mud kolen kostte in de jaren 60 een tientje. Afhankelijk van de grootte van het huis en hoe warm je het stookte, had je ongeveer aan 20 mud per jaar genoeg. Zomers had je wel voordeel en lieten mensen wel hokken volgooien. Dan zat er geen druk op. Als het hok vol was kon de winter beginnen. Je had altijd.. zomerprijzen .. en als je daar gebruik van maakte en je had 20 mud dan had je 20 gulden bespaard”.
Hoe kwam Randstadwarmte tot stand?
“Er waren vijf kolenboeren uit Voorburg en Rijswijk en dat was begin, in 1962-63 wilden zij gezamenlijke opslag en distributie gaan doen. Toen is er een stuk grond gehuurd in de Binckhorst van 4.000 m². De grond was van de spoorwegen, want die kolen werden per wagon aangevoerd en nu kwam de wagon binnen op het terrein. De ene firma zat in de Herenstraat, wij zaten aan de Vliet in Voorburg, die zat in de Kerkstraat, een straatje waar je bijna niet in kon. Het waren allemaal gevestigde zaken, die allemaal op de oude voet werkten. Het heette Randstad Warmte en het was een coöperatieve vereniging”.
Welke kolenboeren waren dat?
Dat waren Gordijn, Van Etten Krijtenburg uit Voorburg en Pors en nog een Gordijn uit Rijswijk en de gebroeders De Heij uit Rijswijk.
En kochten jullie die kolen gezamenlijk in?
“Randstad warmte verzorgde de inkoop voor de leden, het was een coöperatieve vereniging geworden. Ze hadden hun eigen administratie en hun eigen incasseren van geld. Als ze de bonnen voor tienen brachten, dan werden de kolen de andere dag bezorgd door Randstad Warmte”.
Werd er een nieuw pand gebouwd voor Randstad Warmte?
“Ja, dat klopt en dat is recent afgebroken. Het was eigenlijk het laatste kantoortje waar de Binckhorst Sloperij in zat.
Die loods was 40 m lang en daar zat een luifel aan van 5 meter. Hij was 25 meter diep en de kolommen stonden om de 5 meter, 8 van die vakken. Er lagen ook een aantal kolen overdekt. Er was ook een kantoor en een kantine en een wasgelegenheid met 6 douches. Het is begonnen met die 5 kolenboeren en het groeide al heel snel naar 10. Er kwamen hele grote bij, Hogervorst uit Den Haag, Koeze, De Nieuwe Haard en dan was er nog een die heette De Haard. We zijn opengegaan in de winter 65-66. Ik was toen 19 en ik werd daar gedeponeerd als terreinchef. Toen moest ik tegen sommige mensen, mensen die 20-30 jaar in de kolen zaten, zeggen, dat wij het zo gingen doen. Bij ons thuis laaiden we ook ’s morgens pas en hier stond alles ’s avonds geladen. Zo, dat ze ’s morgens om half acht meteen weg konden”.
“Je bouwt zoiets op… We hebben één strenge winter gehad en toen werkten er een man of 50. Het waren ontzettend veel losse krachten .. het was seizoensarbeid. Er gingen ook 13.000 ton kolen doorheen die winter. Er gaat 25 ton in een wagon, dat waren dus 520 wagons met kolen. We hebben er op een dag wel eens 10 of 15 gehad. Dat is uitgegroeid tot op een gegeven moment 28 kolenboeren. Het was een coöperatieve met 22 leden en voor 6 kolenboeren werden tegen een bepaalde provisie de kolen weggebracht. Het voordeel was, als je vijf kolenboeren had en ze hadden allemaal één klant in de Herenstraat, dan kwam er op één dag vijf wagens in de straat en nu één wagen voor die vijf kolenboeren. Het was gezamenlijke opslag en distributie. En dan op spoorgrond, dus zeer efficiënt, want de rails liep gewoon in het midden. Er werd ook winst gemaakt, dat was voor de leden”.
“De laatste jaren had je steeds minder aanvoer, want voor de huur moest je zoveel ton aanvoeren. Dat werd steeds minder. Toen is het zo onder elkaar, want de Pametex voerde per wagon af en wij weer aan. Dus we kregen tonnage van de Pametex om die huur maar laag te houden. Op een gegeven moment, je zat op spoorgrond en er was gewoon een overeenkomst, dat je per spoor af moest nemen, ja dan ken je niet zeggen ik neem niets meer af. Dat is toen afgebouwd”.
Op een gegeven moment bent u een ander weg ingeslagen met FijnFix?
“Ikzelf ben in 1972 met middelen uit de vereniging van kolenboeren een doe-het-zelf handel begonnen. We wisten, dat het achteruit ging. Het hield een keer op en hoe lang dat nog duurde, konden we niet inschatten”.
U deed dat samen met twee andere zakenpartners van Randstad-Warmte?
“Wij werden met z’n drieën ook wel de drie musketiers genoemd. De taken waren verdeeld, ik deed de inkoopbegeleiding, het wagenpark en de gebouwen, de ander deed personeelszaken en de volgende deed de boekhouding”.
“We zijn in 1972 in de Waldorpstraat begonnen met doe het zelf, in de oude haardenfabriek van Vulcana, dat is toeval. Dat was een van de eerste grote zaken en dan praten we over 800 m². Het is nu allemaal 8.000 of nog groter. We noemden het ook 8 speciaalzaken onder één dak. Met verf, behang, elektra, sanitair, hout, keukens en kasten, bouwmateriaal, misschien ben ik er eentje vergeten. Dat was de FijnFix”.
“Het was een stunt bij de opening – de aanbieding van een kerstboom voor ƒ 0,99 bij aankoop van ƒ 15,- .- en ja, hoeveel moet je er hebben? We hadden er 500 en een gepensioneerde kolenboer bij de uitgifte. Ze kregen bij de kassa een bon, we hadden ze natuurlijk niet in de winkel, dat is een hele berg. Ze moesten ze net iets verderop halen.
En toen kwam FijnFix, de naam hebben wij ook niet bedacht. Dat was een franchisegever, zoals Gamma, en als je zoiets gaat doen, dan ben je franchisenemer. Die keten [FijnFix] zou in de jaren zeventig binnen 2 jaar 80 winkels hebben. Het was van Fijnhout uit Amsterdam, dat was een hele grote houthandel. De naam FijnFix en het beeldmerk met de handjes is ons aangedragen. We zijn maar zes maanden daarbij aangesloten geweest, want het ging niet goed. Wij wilden wel doordraaien, we draaiden al heel goed. Er zaten zaken in Assen en in Enschede. Die waren niet van ons. Ze kochten de winkels en de mensen in en hun kennis.
Het was de start van de doe-het-zelf winkels, daarvoor had je alleen board- en plaatwinkels en verfwinkels. Er werden geen schakelaars verkocht, niemand deed iets elektrisch zelf. Dat is allemaal gecreëerd. In het begin van de doe-het-zelf, ze bleven van gas af, dat is nog gevaarlijk. De mensen zijn nu wat brutaler en het materiaal is zo, dat je ook zelf het gas kan doen. Vroeger werd alles gedaan door de loodgieter. Er zijn allemaal nieuwe producten gekomen. Je had een ijzerwarenzaak en die verkocht een hamer, spijkers en schroeven. Wij hadden acht zaken onder één dak. Ik weet het nog precies, groep 1 was hout en plaatmateriaal, 2 keukens en kasten, 3 ijzerwaren en gereedschap, 4 verf, 5 sanitair, 6 elektra, 7 behang en 8 was bouwmaterialen”.
Na zes maanden ging het niet goed?
“Wij draaiden heel goed, maar met de organisatie ging het niet goed. En toen wilden wij de naam[ FijnFix] voor Zuid-Holland en dat is gelukt. En of er toen een fout gemaakt is, het is zo lang geleden, we kregen de naam voor heel Nederland. Toen zijn we zelf uit gaan breiden, we hebben in Winterswijk gezeten en in Valkenswaard. Op een gegeven moment zijn we naar Honselersdijk gegaan, daar huurden we een oude veilingloods van 6.000 m². Op een gegeven moment ging de markt wat veranderen, we probeerden efficiënter te werken. Toen hebben we het pand gekocht in de Cruquiusstraat. Wij moesten daar weg, want de Haagse Hogeschool zou daar komen. Eind jaren 80 zijn we weggekocht uit de Cruquiusstraat. In 1990 is ook FijnFix verkocht”.
FijnFix begon in de Waldorpstraat, kregen jullie meer zaken?
“Ja, we zijn naar Scheveningen gegaan, aan de 2e Binnenhaven, net achter de oude visafslag. Toen zijn we gegaan naar de Oude Haagweg, die zit er ook nog, in Loosduinen, bij die wasserijen. Waar nu de Gamma zit, dat was eerst FijnFix”.
En de naam FijnFix?
Die is verdwenen, die bestaat niet meer.
Bent u meegegaan naar Gamma?
We hadden bedongen, dat we twee jaar aan konden blijven. Ook ter ondersteuning van het personeel. Een van mijn compagnons is direct gestopt. De ander zag het na drie maanden niet meer zitten. En ik heb het van mei tot december nog volgehouden”.
“We hadden ook iemand, die zat bij de Haagse zwemvereniging en die organiseerde op 1 januari de Nieuwjaarsduik. En dat ging zo, het waren toen hooguit 20-30 man. We hadden in het begin twee bestelauto’s en later de grotere auto’s, dan konden ze zich verkleden in die auto’s. Vroeger nog dames en heren apart. Dat hebben we 7-8 jaar gedaan, totdat het Gamma werd en die heeft het ook nog gedaan. Daarna is het Unox geworden. Die zwemvereniging, ik weet niet of je de snackbar kent op de Dierenselaan, Schavemaker, die zorgde altijd voor erwtensoep, die had ook iemand bij die zwemvereniging. Ze kregen dan allemaal een vaantje en wij gaven een handdoek met het jaartal erop met de FijnFix erop en de Nieuwjaarsduik. We hebben dat heel lang gedaan. Het is nu veel groter geworden, met tenten en zo. Wij hadden hooguit 300-400 man”.
Waarom hebben jullie FijnFix verkocht?
“We waren met drie compagnons, drie kolenboeren. We waren begonnen [Randstad Warmte] met al die kolenboeren[22] en die zijn in 1986 uitgekocht. En de één was 58 en wilde wat rustiger aan gaan doen, die andere was 50 en ik was 45. Maar we konden er zo’n mooie prijs voor krijgen. Mijn kinderen waren 17 en 19 en dan moet je gaan zitten wachten tot ze oud genoeg zijn, met zo’n zaak met miljoenen omzet.
De oudste had zelfs twee kinderen in de zaak, maar niet geschikt voor management. En die andere had geen kinderen in de zaak. Mijn kinderen zaten er ook niet in, want ze waren 17 en 19, die zaten nog op school. We hadden ook de ene uit kunnen kopen en samen verder kunnen gaan, maar het bracht genoeg op om zelf allerlei keuzes te kunnen maken. Al het personeel werd mee overgenomen, met alle lusten en lasten. We hadden toen 85 man personeel en 30 parttimers”.