Echo’s van de werkvloer
J. Smits, Rijksautomobiel Centrale (RAC)
Met de recente herontwikkeling van de RAC-hallen, die in 2020 op gang kwam, richtten we ons als SHIE ook op de historie van het bedrijf. In een serie interviews spraken we met oud-werknemers. Eén van hen is Jan Smits, die in 1942 in dienst trad bij de RAC als LKR-er, lokale kracht op de boekhouding en in 1986 als begrotingsdeskundige het bedrijf verliet met de regeling Vrijwillig Vervroegd Uittreden (VUT).
Hoe kwam u bij de RAC?
“Ja, ik was net van school af, ik had gesolliciteerd en ik kon bij de Post komen, bij de loketdienst. Mijn vader werkte bij de Post, mijn vader was van oorsprong besteller, maar er waren ook bijzondere bestellers, die hadden de buitendienst. Hij moest bijvoorbeeld bestellen in woonwagenkampen, in Wassenaar, bij de Waalsdorperlaan moet ik zeggen, achter de renbaan.” Door bedrijfscursussen werd hij later geplaatst bij de afdeling Expeditie.”
U was van school en zocht een baantje?
“Ja, en toen kwamen we ene Maartense tegen en die woonde bij ons op de hoek op de Nunspeetlaan en die zei, “joh, bij ons is wel een baantje. Kom maar eens”. De RAC was nog heel klein, toen ik daar kwam, had je bij dat hek van het oude gebouw een kale binnenplaats. Achterin was een kleine ruimte, een hok en dat was het archief, wat zo vochtig als de pest was. Daar beneden, als je daar binnenkwam, daar was vroeger de werkplaats geweest en toen ik daar kwam, waren er monteurs bezig kachels aan het maken voor de auto’s die moesten rijden. De auto’s reden of op gas of op antraciet en die waren voorzien van generatoren en die moesten opgestookt worden om gas te maken en dan konden ze rijden. Achterin, tegen de Lulofsdwarsstraat aan, was een ruimte en daar stonden kledingkasten, van die metalen kasten. Daar was een WC en daarachter was de trap naar boven, naar de eerste etage. Alleen de eerste etage was er, de bovenste etage was er nog niet. Naderhand hebben ze beneden, dat hele stuk wat werkplaats was dicht gebouwd en daar hebben ze ook kantoor van gemaakt. Later hebben ze nog een keer verbouwd en toen hebben ze de tweede verdieping erop gezet. Aan de straatzijde , daar was een ingang naar boven toe, en daar zat een dienstwoning en daar woonde de garagechef. Die garage was de postgarage en daar hadden wij niks in te vertellen. Daar werden de auto’s gewassen, dat deden de postlui, die daar werkten en ze tankten de auto’s met benzine af.
Toen ik daar werkte was die tweede hal er nog niet. We zijn tijdens de bouw van de tweede hal met de boekhouding tijdelijk verhuisd naar de Louise de Colignystraat, bij het Van Imhoffplein. Daar was een winkelpand leeg en daar hebben wij als kantoor ingezeten.”
Waarom konden jullie niet blijven aan de Van der Kunstraat?
“Daar was geen ruimte. Toen hebben we ook nog een tijdje op het postkantoor Rijswijkseweg gezeten. Daar zaten we in een grote hal, dat was niet prettig daar. Daardoor heb ik die bouw van die tweede hal gemist, maar naderhand hebben ze in die tweede hal een verdieping gemaakt.”
Waren er in 1942 nog veel auto’s?
“Ja, er waren er nog wel wat voor zover ze niet door de Duitsers weggehaald waren. Die auto’s met die generatoren, die moesten de verbinding maken om de post naar Gouda te brengen. En er waren wat van die kleine buslichterkarretjes, die waren er nog wel. Aan de straatkant had je hier de werkplaats, dat noemden ze de servicehal, voor kleine klusjes van een uurtje of een half uurtje. En het stuk daarachter, dat was de grote werkplaats, om grotere dingen te doen. Maar toen was het ook nog zo, ze hadden geen hefbruggen, dus die monteurs gingen op een ligmatje onder de auto.”
Had je toen nog geen smeerkuilen?
“Ja, die hadden ze, eentje. Naderhand is er een tweede gebouwd. Die vrachtwagens konden zo omhoog en dan konden ze eronder lopen. En hier had je, vlakbij het magazijn, daar hadden ze toen ook smeerkuilen gebouwd waar je onder kon lopen. En daar mocht je zelfs, we werden beunhazen genoemd, daar mochten we zelf ook werken aan auto’s.”
Wat deed u voor werk?
“In het begin heb ik gezeten aan werk voor andere Rijksdiensten, alles wat geen PTT-dienst was, die moesten verplicht langs de RAC. Als er een auto gerepareerd werd, dan ging dat, ook bij derden, dan ging dat via ons. Een kerel in Amersfoort zei “dat en dat moet gebeuren”. Dan zeiden ze “dat is goed”. Dan kwam de rekening, die moest via de RAC komen. We hadden twee inspecteurs, één in het Noorden en één in het Zuiden, die wist ervan af dat dat gebeurd was, in grove lijnen, en dan kwam er akkoord op te staan. Die rekeningen kwamen dan naar ons toe, zij zetten er een paraaf op en ik moest er een stempel akkoord opzetten en dan weer terug sturen naar die Rijksdienst ter betaling. Dat was in het begin.
Toen naderhand heb ik lange tijd aan de benzine- en olieadministratie gezeten. Je had de benzinepomp in de eigen werkplaats, daar kwam de tankwagen en die gooide er 5.000 liter in. Daar werden staten van bijgehouden welke wagen dat had gekregen.”
Toen u daar kwam, hoeveel mensen werkten er toen op het kantoor?
“Nou, ik denk … de magazijnadministratie, die zat boven de werkplaats, daar zat een man of acht. En ik denk bij ons een man of 25. Dat breidde uit, want je kreeg op een gegeven moment de tekenkamer, alle carrosserieën moesten worden getekend.
Op een gegeven moment ben ik bij de boekhouding gekomen en toen zijn ze daar met allemaal decimale rekeningstelsels gekomen, de boekhouding werd helemaal gemoderniseerd. Uiteindelijk kwam ik bij ‘Begrotingen en Tarieven’. Ik maakte allerlei begrotingen, de hele begroting voor het hele Staatsbedrijf voor de auto’s. Voor de PTT waren wij alleen, wij deden alles voor auto’s. We hadden op een gegeven moment wel verschillende werkplaatsen in het land. Die deden meer de reparaties. Ook tarieven, voor de werkplaatsen en tarieven voor auto’s, maakte ik.”
De administratie van alles werd in Den Haag gedaan?
“Ja, en ook de begrotingen van aanschaf en vervanging van auto’s van Rijksdiensten voor het , volgend jaar. En als je dan bij Rijkswaterstaat kwam, daar werkten we ook voor, die zeiden dan “we hebben niet zoveel geld”. Dan zei ik, “dan moet je geld aanvragen, want je hebt toch nieuwe auto’s gekocht, je moet ze ook weer kunnen vervangen”. Maar dat liep daar niet goed, je had de begroting om een investering te doen en een begroting voor je exploitatie, bijvoorbeeld om benzine te kopen.”
U maakte begrotingen en stelde tarieven op? Wanneer was dat?
“Dat waren de laatste jaren, dan heb je inzicht in alle zaken. Als er een techneut naar mij toekwam en zei “Jan, we moeten dat en dat kopen”. Bijvoorbeeld een garagekrik. “Maar we hebben niet veel geld meer op de begroting staan”. Dan zei ik ”hoe lang gaat zo’n ding mee?”. “Nou, vijf jaar”. Dan werd het als exploitatie gekocht, net als reparaties. Maar als je een investering hebt, dan moet je ieder jaar een stukje afschrijven. Maar dat betekent ook, dat je rente moet betalen over je investering.
Maar we hadden geweldig veel werk van al die auto’s, we hadden er tienduizend en die moesten allemaal afgeschreven worden naar de kilometers die ze maakten. Een auto werd ieder jaar minder waard en de reparatiekosten gingen meer stijgen. Op het moment dat dat punt bereikt was, dan moest die auto er uit en dat zat ik altijd uit te kienen. Maar we moesten weer aan die dienst van de PTT vragen wat voor wagen ze er voor terug wilden hebben en hoe hij uitgerust moest worden. Een postauto, die had aan alle kanten lat-op-lat betimmering of platen, maar die technische dienst auto’s hadden allemaal kastjes er in zitten. Kastjes voor de boutjes en de moertjes en dergelijke. In die tijd moesten ze ook een gaskast hebben, er moest een gasfles mee en die moest in een gasdichte kast zitten. Dat was allemaal voorschrift.”
Heeft de RAC ook nog de auto’s van ministers en staatssecretarissen in beheer gehad?
“Nee, die hebben we niet in beheer gehad, we deden wel de controle. Het leukste was altijd, je had toen nog geen APK, dat bestond nog niet, dus de auto’s werden bij ons technisch gecontroleerd. Eén van de monteurs controleerde de auto’s en die kon mooie verhalen vertellen. Een verhaal gaat over van Agt, hij was minister van justitie en reed in een auto van de militaire politie. En dan zat hij in de file en dan pakte de chauffeur het blauwe zwaailicht en die reed over de vluchtstrook. Hij had natuurlijk een politie chauffeur.”
In hoeverre hadden jullie bemoeienis met die auto’s?
“Alleen technisch kijken hoe het was, meer niet. Den Uil, die woonde in Amsterdam, die werd gehaald door een chauffeur uit Amsterdam. En dan zei hij “je moet even naar huis toe, want mijn vrouw moet naar de kapper”. Dan ging die chauffeur terug naar Amsterdam om zijn vrouw naar de kapper te brengen. Den Uil ging op vakantie naar Italië en dan moest er een kogeltje [trekhaak] achter, en dat wilden ze bij ons niet, voor de aanhanger. De chauffeur moest hem brengen en als ze in Italië waren kon die chauffeur terug naar huis.
We hadden ook alle auto’s van de ‘sectie stiekem’ die waren van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Die hadden allemaal een eigen nummer en die hadden meerdere nummerplaten en die nummerborden werden iedere keer verwisseld.
Ook de auto’s van de radiocontroledienst kwamen bij ons in die tijd met die geheime zenders. Die auto’s hadden een heel speciaal dak, zodat ze door het dak heen die geheime zenders konden peilen.
Waar we ook goed in waren: in elektrische voertuigen. Op de stations, daar reden allemaal stationslorries, waar de post in vervoerd werd. Die waren allemaal elektrisch met kostbare tractie-batterijen en die moesten ’s nachts opgeladen worden en hadden veel technisch onderhoud nodig.”
Heeft u altijd met plezier bij de RAC gewerkt?
“Ja, zeker wel en dat plezier werd naderhand allen maar meer, ik wist alles. Er waren ook wel vervelende dingen bij, natuurlijk. Op het eind had ik een jaartaak, allerlei klusjes en dat ging dan weer een jaar verder. Die hele begrotingscyclus was een jaarbegrotingscyclus.”
Zette het naderende einde van de RAC al in toen u daar nog werkte?
“Jazeker, met de privatisering zouden wij in principe naar Groningen moeten. De hele PTT moest naar Groningen. De directeur-generaal die er toen was, Dik, dat was nogal een fraaie kerel en die zei “naar Groningen, daar ga ik wel een keer heen, maar ik blijf in Brabant, want ik moet daar in Brabant in m’n orkest spelen, of bij de fanfare of zoiets.”
“Ja, we hebben allerlei vergaderingen gehad, op een gegeven moment zat ik met Henk Bijker in een commissie, dat was een techneut. Dan vroeg ik “moet ik er ook weer heen?” Ja, ik moest dan ook mee, want dan hadden ze mensen nodig die tegengas konden geven. Dan was ik even materie-deskundige. Dan zat je daar bij al die lui, ook met de dienstcommissies en dan kwam er een staatssecretaris. Er werd veel overlegd.” Ook met organisatiedeskundigen van de Centrale Directie PTT.
Werden die plannen om de RAC te verplaatsen ook echt concreet?
“Nee, zover is het niet gekomen. Ze hebben op een gegeven moment wel de zaak verkwanseld, ze hebben het ook opgeheven. Dat is ook een plan van Dik geweest. Toen was ik net weg. Ik ben in 1986 weggegaan, ik ging met VUT en in 1989 is de RAC geloof ik opgeheven. Toen hebben ze het verkocht aan ABN-AMRO en dat was toen Autolease Holland, dat bestaat niet meer, dat is LeasePlan geworden. En toen waren er personeelsleden en die konden mee naar Autolease Holland en het frappante was toen, ABN-AMRO maakte toen in die tijd helemaal geen winst, ze maakten alleen winst in de automobielbedrijven. ING had dat in de gaten en toen ging ING een eigen leasebedrijf oprichten en die ging de postauto’s leasen, die zag dat ABN-AMRO zoveel winst maakte en dacht: dat kunnen wij ook”.