Echo’s van de werkvloer
Firma A.P. van Santen BV
Op 13 maart 2017 interviewden we de heer H. van Santen, voormalige eigenaar/directeur van garagebedrijf A.P. van Santen BV aan de Prinsegracht in Den Haag. Een bedrijf dat voortleeft in AutoHaag Zeeuw en nu gevestigd is aan de Zonweg in de Binckhorst. Aan de hand van een aantal oude foto’s van het bedrijf aan de Prinsegracht start het gesprek:
“Het pand is gebouwd als bussengarage voor De Wilde busdienst naar Amsterdam. Dat moet voor de oorlog geweest zijn, dan kon je voor een kwartje of zoiets naar Amsterdam”.
Uw vader is hier begonnen? Had hij al eerder iets met auto’s gedaan?
“Ja, in 1952 begon hij hier. Mijn opa, die ik nooit gekend heb, die heeft voor de oorlog in de Twentstraat een melkfabriek gehad. Ze haalden boerenmelk op en dat werd daar verwerkt. In het begin van de oorlog is dat leeggehaald en toen is mijn vader in de oorlog melk gaan rijden vanuit Friesland hiernaartoe. Hij heeft de hele oorlog melk gereden, zo goed en zo kwaad als het ging. Zo heeft hij eigenlijk het vak geleerd in de oorlog, door die auto aan de gang te houden. En toen is hij gaan werken bij Kortekaas in Loosduinen, dat bedrijf bestaat nog steeds. Daar heeft hij gewerkt tot 1952 en toen is hij voor zichzelf begonnen”.
“Mijn vader is begonnen met dit soort auto’s [vrachtwagen met kipper] te bouwen. Na de oorlog was dat helemaal in, al die zandbedrijven, die nu niet meer bestaan, Knijnenburg is er nog de grootste van overgebleven, die kochten toen allemaal GMC’s, dat waren legerauto’s en die werden dan verzwaard en er werd meestal een nieuwe cabine op gezet. Die voorkant is originele dump, maar die hele cabine, een houten cabine, die werd in Nederland gemaakt. Daar reden heel veel auto’s mee rond.
Je had toen heel veel dumphandel, in Rotterdam lagen al die dingen, die kwamen allemaal van het Amerikaanse leger af, die kocht je bij zo’n bedrijf en die werd dan helemaal uit elkaar gehaald en dan verbeterd weer opgebouwd. In Den Haag had je toen nog een kieperbouwer zitten, Netam, [Nederlandse Trailer en Aanhanger Maatschappij] die zat aan het Calandplein, die bouwde die kiepers [kantelbare bakken]. Daar zaten meer bedrijven met auto’s, dat was toentertijd Zuurmond en Van Eck, veel eenmanszaakjes. Die kochten allemaal dat soort auto’s”.
Uw vader bouwde zo’n onderstel dan op?
“Ja, hij bouwde die wagens op, op de Prinsegracht. Er was veel ruimte achter. Er zijn tijden geweest, dat we 14 man personeel hadden, maar de helft liep op straat te sleutelen. Achter was het heel groot, je kon er helemaal omheen rijden. We bouwden die wagens op en dan werden ze verkocht. En toen alle vrachtwagens op gas gingen rijden, want dat was goedkoper dan benzine, toen bouwden we dat om naar LPG. Toen dat allemaal gebeurd was, toen wilden ze allemaal diesel, dus toen bouwden we in die auto’s allemaal dieselmotoren”.
Deden jullie ook nog andere auto’s?
“Ja, we deden ook nog wat personenauto’s, dat was in die tijd nog niet zo interessant. We deden ook allerlei merken erbij, Daf en je had toen nog Henschel, die repareerden wij ook wel. En toen zijn we heel veel gaan doen in Bedford. Je kunt wel zeggen, dat elk transportbedrijf in Den Haag na de oorlog ooit is begonnen met een Bedford. Dat was in die tijd een goedkope auto. Ze zijn er allemaal mee gestart en ze hebben ze allemaal vervloekt, want het waren echt Engelse auto’s”.
Hadden jullie ook een achteringang?
“Ja, via het straatje ernaast, de Spijkermakersstraat en het Oliënberg kwam je op het achter terrein en dat is nog zo. Vroeger konden veel auto’s ook voor naar binnen, maar later niet meer. De vrachtwagens werden steeds hoger.
We hebben heel veel Bedford gedaan en er kwam ook een beetje Ford. We hadden heel veel verhuizers als klant. Je had in Den Haag ook veel verhuizers. We hadden Van der Geest van de Nunspeetlaan, die is later naar Rijswijk gegaan en Abbink uit het Westeinde daar hebben we veel auto’s voor geleverd. Kalisvaart was ook nog een bekende en Eichhorn was een klant van ons. Kennedy uit Wassenaar, dat werd later Voerman, die zit nu in het Forepark. Die zijn ook weer allemaal gefuseerd met elkaar, dat is allemaal UTS. Uiteindelijk hebben we nog het langste gerepareerd voor Voerman. Voor Kennedy-Voerman hebben we nog wel vrachtwagens klaar gemaakt voor Rusland. Na een ritje heen en weer waren ze helemaal afgedraaid. Koot, dat was ook een verhuizer, die zijn zelfs naar Teheran geweest. Maar die zijn daar wel auto’s kwijt geraakt, toentertijd al”.
Jullie hadden ook wel wat personeel?
Mijn vader heeft een top gehad met 14 en wij kwamen niet verder dan een man of zeven à acht. We hadden voor één put voor personenwagens en een benzinepomp en daar zat altijd één monteur. Later was dit dan verkoopruimte, daar stonden auto’s.
Jullie verkochten ook auto’s?
We zijn op een gegeven moment dealer geworden van Leyland trucks, die bestaan inmiddels ook niet meer, maar daar hebben we heel veel in gedaan. Daar hebben we de goeie tijd van meegemaakt. We hadden ook grote klanten, Transvaal uit Den Haag, die reden op het laatst met 17 Leyland trucks. Ook Kuiper kocht ze bij ons en veel eenmanszaakjes en een paar grote bedrijven. Leyland is toen Daf geworden. Toen hebben we een beetje met Daf samengewerkt, maar dat ging niet zo lekker. Toen hebben we een tijdje geen merk gehad en zijn we Renault dealer geworden, Renault truck. Dat hebben we gedaan tot we gestopt zijn. Die samenwerking met AutoHaag bestond toen al. Wij hadden klanten die reden met een klein bestelwagentje tot de grootste truck. Die kleine bestelwagens, die kwamen bij de personenwagendealer vandaan en die grote trucks die hadden wij. En op een gegeven moment ging Renault bestelwagens verkopen via het truckkanaal en via het personenwagenkanaal. Toen zaten we een beetje tegen elkaar te concurreren. Uiteindelijk werd dat samenwerking en later hebben we de hele zaak verkocht aan hun.
Het werden meer lichte bedrijfswagens of personenwagens. Dat grote vrachtwagenwerk in Den Haag liep terug in die jaren. Al die eenmanszaakjes, die verdwenen. Die verkochten hun zaken en hun vergunningen aan een groot bedrijf.
We hadden ook asfaltwagens lopen bij NBM en Van Vliet uit Honselersdijk. Die kwamen allemaal bij ons voor onderhoud. Dat waren allemaal Volvo’s, maar dat maakte ons niet zo heel veel uit. Op een gegeven moment, NBM verdween ook, het ging helemaal veranderen toen en dat hadden we eigenlijk een beetje te laat door. We zijn toch nog naar de Binckhorst gegaan, maar daar liep het eigenlijk terug.
Toen gingen we meer naar de bestelwagens en toen ging het wel weer goed, maar het veranderde. Wij hadden aan de Prinsegracht hefbruggen liggen van 14 ton, daar konden zware trucks op. Wij waren één van de weinigen in Den Haag, die APK keuringen deden. De APK 1, dat was in die tijd heel bijzonder, dat is veel eerder begonnen als de APK voor personenwagens. Daar werden ook de eisen steeds strenger van en toen moesten we op een gegeven moment een remmenbank hebben en die konden we op de Prinsegracht niet plaatsen.
Dat was eigenlijk de reden dat we in 1996 naar de Binckhorst gegaan zijn. In de Binckhorst hebben wij het pand gehuurd en toen hebben we in 1999 de hele zaak verkocht aan AutoHaag Zeeuw, dat was toen nog AutoHaag. Mijn broer en ik zijn daar gaan werken als management. Mijn vrouw heeft er ook altijd in gezeten. Zij heeft altijd op kantoor gezeten. Ik deed de werkplaats en alles er omheen en mijn broer deed de verkoop en kantoor. Zij hielp daarbij met factureren en dat soort dingen. Alle medewerkers zijn ook naar AutoHaag gegaan”.
“Ikzelf ben er nu uit, maar mijn broer werkt er nog wel, op de verkoop, maar die is ook aan zijn laatste jaartje bezig. Ik werk er ook nog voor, ik ben invalchauffeur op nul uren contract”.
Hoe was het waar jullie op de Meteoorstraat zaten, dat was op het terrein van de voormalige gasfabriek?
“Dat was hetzelfde probleem. Toen we daar in kwamen lag er nog één olietank, die hebben ze eruit gehaald. Toen hebben we meteen een nulmeting laten maken. Later hebben ze er allemaal damwanden omheen geslagen en verder is er niets aan gedaan. We hoefden alleen geen onroerend goedbelasting te betalen.
Een van de redenen dat we weg gegaan zijn was ook de bouw van de tramtunnel. Toen mocht je niet meer door de Grote Marktstraat heen. Vanuit het Westland hadden wij de grootste toeloop en dat was nog het minst lastig”.
Welke plek had u in het gezin?
Ik ben de oudste van de acht en de broer waar ik mee werkte, Jos, dat was de derde. Jos en ik hebben de zaak toen mijn vader stierf in 1975 overgenomen. Ik werkte er toen al jaren, mijn broer, die werkte er net een jaar, hij kwam uit dienst vandaan. Hij ging meer de boekhouding doen, die mijn vader deed. Ik deed altijd al de werkplaats. Ik was toen 18-19 jaar en het was heel gek, je had er natuurlijk ook mensen lopen van 30 of 40, dat was best wel raar. Toen we het eenmaal samen gingen doen, toen werd het anders, het was van jezelf”.
“Ik heb hier ook nog het eerste kasboek liggen van mijn vader. Daar staan namen in van bedrijven. Mijn vader had in die tijd ook heel veel wasserijen Tetteroo, Eigen Hulp, dat waren allemaal klanten. Die zaten veelal langs de Haagweg. Daar repareerden wij voor en we leverden ook auto’s, bestelwagens.
En aan de bodediensten. Vroeger was er langs de Lange Beestenmarkt een heel bodecentrum, daar zaten de Snelle Visser, de Snelle Valk, allemaal dat soort bedrijven in die ene straat.”
“We hadden ook service-wagens. Er ging toen heel veel kapot onderweg en dat werd dan ter plekke gerepareerd. Het laatste service-wagentje wat we hadden was een klein Renaultje. Maar we hebben met grote wagens gereden om te kunnen slepen. Later gebeurde dat niet meer. We hebben best wel gekke dingen gedaan. We hebben ook wel sleepwagens gebouwd, een Opel Blitz. Daar hebben we dan een zwaardere motor ingezet, dan konden we daar meer mee slepen. Zeker in de Leyland-tijd, die auto’s reden allemaal door het hele land en als die sneuvelden onderweg, dan gingen we er meestal heen. We probeerden er eerst achter te komen, wat er aan de hand was. Dan belden we een plaatselijke dealer op om even te gaan kijken wat er aan de hand was. En dan gingen we er zelf heen, want zij hadden meestal geen tijd of geen spullen. De firma Transvaal, die reed met 12 dezelfde auto’s en de onderdelen die vaak kapot gingen, die hadden we op voorraad en die gooide je in de auto en dan ging je erheen. Meestal werd de auto dan ter plekke gemaakt, want slepen kostte meer tijd als ter plekke maken”.
“Kuiper, die reed voor de gemeente, maar ’s avonds reden ze nog al eens ‘doordraai’ van de veiling, dat was in die tijd komkommers en sla en tomaten en die werden dan gebracht naar de Hero in Breda. En daar werd het verder verwerkt. En dan gingen die oude autootjes, die voor de gemeente 10 kilometer per dag reden, die moesten dan ineens een keer naar Breda op en neer. Dat haalden ze niet altijd. En dan stonden ze bij de Moerdijkbrug bij de Gouden Leeuw of bij Hotel Brabant. Kuiper deed echt van alles. Er reden auto’s voor Vredestein en voor het kranenbedrijf van Van den Berg aan de Fruitweg, daar hebben ze jaren een paar auto’s vast voor laten rijden”.
“Transvaal was klant bij ons en die reed voor van Rijmenam aan de Rijswijkseweg, daar maakten ze agenda’s. Transvaal reed op een gegeven moment met 15 Leyland’s en die hadden wij allemaal in onderhoud. Het was in die tijd ook zo, Kuiper had in die tijd een reserveauto bij ons staan, Transvaal ook en zo waren er wel meer. Dan hadden wij de tijd om die auto te repareren”.
“We hadden ook een benzinepomp, daar kwamen ook veel bedrijven uit de buurt tanken en die deden dat allemaal op rekening. Dus dat was bonnen schrijven aan het eind van de maand. Mijn vader is met Shell begonnen en later werd het Mobil. Toen het contract met Mobil afgelopen was, toen hebben we de pomp in eigendom overgenomen, voor één gulden. Achteraf gezien hadden we dat nooit moeten doen, want toen ie lek ging waren wij verantwoordelijk. Toen was er bij die benzinemaatschappij niets meer te halen. We hebben dat nog een tijdje volgehouden, maar op een gegeven moment gaat dat haast niet meer. Ze gingen overal met prijzen stunten en wij hadden maar één pomp en dan moest de monteur iedere keer naar buiten lopen voor een klant, bonnetje maken. Vroeger hoorde bij een autobedrijf een benzinepomp, maar dat is niet meer zo. Mijn vader had een benzinecontract voor 1 miljoen liter voor 10 jaar. Nu is een miljoen liter per jaar al te weinig om rendabel te zijn”.
“Wat we ook nog gedaan hebben, voor de gemeente Den Haag hebben we de bibliotheekbussen allemaal in onderhoud gehad, eerst de oude en daarna van twee nieuwe heb ik de begeleiding gedaan van het bouwen en die hebben we altijd in onderhoud gehad. Die eerste bussen, dat waren Dafs die stonden bij het Congresgebouw aan de stekker. Dat laadsysteem hielden wij ook bij. Later hebben ze twee nieuwe gekocht, die zijn gebouwd in Assen en daar ben ik ook bij geweest bij dat bouwen en die zijn bij ons jarenlang in onderhoud geweest tot ze er mee gestopt zijn. Die stonden toen gestald bij de WSM garage in Loosduinen”.
“We hebben jarenlang het wagenpark van de Amerikaanse ambassade gehad, ook privé auto’s. Dat was een aparte klant. Zo’n gepantserde wagen, die kon bij de Riva niet op de brug, die was te zwaar. Ze kwamen allemaal bij ons, ze hadden ook een Chevrolet en een Cadillac pantseruitvoering en die kwam bij ons. Het was geen vrachtwagen, maar het was wel commercieel, het waren geen particulieren. Al het personeel werd wel gescreend. Ik ben één of twee keer in de ambassade geweest, maar later mocht dat niet meer”.
“We begonnen gewoon aan de gekste dingen en over geld werd nauwelijks gesproken, maar als je twee keer iets fout deed was je je klant kwijt, dat was niet zo moeilijk, dus dat deed je niet. Dat waren hele andere tijden, dat zou nu niet meer kunnen”.