Echo’s van de werkvloer
De Sierkan melkfabriek Lulofsstraat
een gesprek met dhr Huisman
De oproep in Haagvaarder 40 voor mensen met verhalen heeft diverse reacties opgeleverd. Eén hiervan was de heer L.D. Huisman, zoon van de voormalige bedrijfsleider van de fabriek aan de Lulofsstraat. Hij groeide op in en om de fabriek, want hij woonde er met zijn ouders vanaf zijn geboorte in 1926 tot in 1947.
Dat leverde de nodige sfeerimpressies op uit de buurt. Zo zat er op hoek van de Waldorpstraat – Calandstraat de firma Van Kempen (oudmetaalhandelaar): “Daar kochten ze konijnenvellen. Die kocht hij dan op in januari na de kerst als iedereen zijn konijntje op had. Dan kon je daar je vellen verkopen. Dan keek hij het na en afhankelijk van de grote en kwaliteit kreeg je de zaak betaalt, een stuiver, een dubbeltje.” Maar ook De Sierkan zelf leverde mooie straattaferelen op. Wanneer de transportchef de heer Bak weer enkele paarden had gekocht “…dan moest dat voordraven voor een aantal directieleden. Ze kwamen allemaal van het boerenland en ze wisten er wel wat van en dan werd het paard helemaal geroskamd, de manen netjes gevlochten en waarschijnlijk een klein beetje peper in zijn gat gestopt, dat de staart zo bol bleef staan en dan werd er door de straat gerend.” De paarden en wagens van De Sierkan waren een dagelijks beeld hier. Vanaf de fabriek ging de melk in een tank op een paard en wagen de stad in naar de uitrijstations. “Toen was die helling aan de Vaillantlaan veel steiler dan nu, die hebben ze later wat lager gemaakt, dan kwamen ze uit de fabriek met zo’n volle tank, draaiden de Calandstraat op en dan zwaaide die met zijn zweep en dan stond er aan de andere kant een politieagent , nu zijn het stoplichten, maar toen was het een politieagent met zo’n bord en als die nou die paarden aan zag komen. Dan draaide die het hele verkeer stil alleen voor de paarden en dan gingen ze in volle galop die tunnel onderdoor en dan die helling op.”
De Sierkan maakte overigens niet alleen gebruik van de weg. “Wij hadden twee vestigingen een in Bodegraven en een in Alphen aan den Rijn. De boot, we hadden een prachtige boot, Parlevliet heette de schipper, en die voer heen en weer. Die haalde in Bodegraven en Alphen aan den Rijn melk op in tanks, bracht dat naar Den Haag toe. Dat was vier uur varen. Dan werden met de loopkat beide tanks er uitgehaald en naar binnen gebracht en gelost en dan ging er weleens karnemelk terug, er ging altijd wel een retourvracht mee.”
Aanvankelijk werd de energie voor de fabriek geleverd door een stoommachine. Later werd deze alleen in piekuren gebruikt:. “In het boek van de Sierkan staat een mooie afbeelding van de stoommachine. Dat was een hele grote machine, die was tweedehands gekocht van een bierbrouwerij.
Er zat een generator aan waar je dus stroom mee kon opwekken en er zat een pekelpomp aan. Hij comprimeerde ammoniak om daarmee de koeling van de fabriek te voorzorgen. Die stoommachine werd in de winter gebruikt tussen 17.00 en 19.00 uur want dat heette spertijd, dat was de tijd dat de straatverlichting aanging en ook de verlichting in de huizen. Dan kwam er een piek en het net was daar niet op berekend. Fabrieken hadden een extra belasting, moesten ze betalen, voor stroomverbruik tussen 17.00 en 19.00 uur en dat was bijna een verdubbeling. Die stoommachine was schitterend om te zien. Ik zie het nog voor me. Ik heb daar gelopen als kleine jongen tot na de oorlog. Dan moesten die stokers en alles wat vrij was onmiddellijk komen tegen die tijd en dan stonden ze de twee lage drukketels, met elk twee vuurgangen, dus in totaal vier vuurgangen, die werden dan helemaal vol gegooid met kolen en die ketels werden op getast tot het maximum wat ze konden hebben aan druk. Dan was het tegen vijven en dan werd die stoommachine aangezet, die kwam dan langzaam op gang en dan kreeg je ineens een hapering want dan werd er overgeschakeld van het net naar het net van de stoommachine. Dan mocht je in de fabriek maar heel weinig stroom gebruiken.”
De fabriek kreeg in 1937 een belangrijke uitbreiding: “Toen het de Unie_gebied (voormalige bouwmaterialenhandel naast De Sierkan) werd aangekocht zijn we die flessenfabriek gaan bouwen. Het werd een dubbele fabriek met daartussen een laagbouw. Die laagbouw was dus de melkontvangst daar reden de melkrijders aan de ene kant binnen. Alle bussen waren genummerd, daar zaten koperen nummers op, daar had je ook die koperslagerij weer voor nodig. Die werden in een bak gelegd en gewogen. Gelijktijdig werden er monsters uit genomen, met iets van spiritus, het was blauw, werd gelijk gecontroleerd of de melk niet zuur was. Dat mocht natuurlijk helemaal niet. Als de hele partij gelost was werd het gewicht genoteerd op een lijst. Dan trokken ze de klep open en dan liep de melk naar beneden en dan werd ie weggepompt en dan ging ie de fabriek in. Dan reed de melkrijder, als hij helemaal gelost was, reed hij om en dan haalde ie zijn schone bussen achter op, want daar stond een hele reinigingsinstallatie waar de bussen uitgespoten werden, die waren bloedheet. Die kon je echt niet aanpakken. Daarboven was het laboratorium, een vrij modern laboratorium voor die tijd. Daar werden dus alle analyses gedaan op de melk. De twee fabrieken waren met loopbruggen met elkaar verbonden met dat middenstuk, dus als wij _ wij woonde in de oude fabriek _ we hadden een achteruitgang we konden via een platje met erboven een koker, die diende dan voor frisse lucht, maar dat werkte nauwelijks, konden wij dus oversteken en konden wij de fabriek in. Dat was voor mijn vader, die ’s morgens om 5.00 uur begon uitermate plezierig.”
Het verhaal van de heer Huisman eindigde in 1947 maar besloeg wel zo’n 20 jaar, de eerste interessante jaren van de Sierkan Fabriek. Toen stopte zijn vader na 25 jaar trouwe dienst als bedrijfsleider en startte samen met een vriend een kaasgroothandel, die lange tijd was gevestigd aan de Smitstraat (zijstraat Paul Krugerlaan).