Echo’s van de werkvloer
De Sierkan
Het verhaal van dhr Waasdorp
Dit is de laatste echo van de werkvloer over de Haagse zuivelindustrie. In deze echo vertelt de heer Waasdorp over zijn verhaal bij De Sierkan dat in de crisisjaren in de vorige eeuw begon. Veel Sierkanmensen begonnen al jong in het bedrijf. Soms ging het van vader op zoon. Zo ook met de heer Waasdorp. Na het overlijden van zijn vader kwam één van de directeuren Van der Laan aan huis langs en zei tegen zijn moeder: “…als u met uw jongens zit later, komt u maar naar ons toe dan zullen wij ze wel aan werk helpen”. Voor die tijd – jaren dertig -was dat zeer bijzonder.
“Dat was toentertijd natuurlijk wel heel wat, want als je vroeger bij de Sierkan kwam dan was dat eigenlijk precies eender als je rijksambtenaar was. Je had in principe een vaste baan. En er was natuurlijk heel veel werkloosheid in 1935 – 1936. Dus toen ik veertien was, mijn moeder kon een studie niet betalen, als ik het nog goed weet kreeg ze ƒ 7,50 steun per week dus daar moest ze dan met vier kinderen van leven. Dus dat ging heel moeilijk. Toen moest ik dus aan het werk. Wat deed mijn moeder, die zei joh ik ga voor jou naar de Sierkan. Die zeiden toen zodra we een plaatsje voor hem hebben, krijgt u bericht van ons. Toen kwam op een gegeven moment een berichtje van de Sierkan dat ik daar kon komen werken in de boterkelder”[…]” aan de Laak had je de fabriek. Daar was de boterkelder. Daar kon ik toen beginnen en daar verdiende ik ƒ 5 gulden per week. Toen ik 16 was kwam ik uit de boterkelder”.
In die tijd werd door De Sierkan nog eigen boter geproduceerd:
“Ze maakten twee soorten boter; ze hadden roomboter en ze hadden melkboter. Want margarine was vloeken in de kerk in de melkfabriek. Melkboter was een iets mindere soort als roomboter. Er zat minder vet in. Die werd hoofdzakelijk van melk gekarnd en de andere werd ook wel van melk, maar daar zat meer room bij. Nou dat moesten wij ompakken dat kwam van boven. Daar werd de melkboter en roomboter dan gekarnd en die kwam dan met een lift in hele grote bakken naar beneden. Daarvoor had je twee machines staan en daar stonden we met vier man aan: de ene dat heette dan de indouwer, de andere heette de afhaler, en de derde was de inpakker en de vierde sleepte het weg. Ze verkochten toen de roomboter en melkboter allemaal in die kartonnen doosjes. De boter werd in een wikkel gedaan dat deed de inpakker en de ander deed niks anders dan in die doosjes doen. Allemaal halfponds pakken. Daar heb ik ongeveer twee jaar gezeten en toen hadden ze een plek voor me als besteljongen. Toen ging ik naar de Atjehstraat. Dat was een afdeling en daar vandaan reden dan de bezorgers uit. Daar werd ik besteljongen. Dat heb ik ongeveer anderhalf jaar gedaan. Toen kreeg ik een eigen wijk, een wijkje moet ik dan zeggen. Toen kwam ik te lopen op de Van Hogenhoucklaan. Dat heb ik gedaan totdat ik naar Duitsland moest. Toen ik terugkwam wilde ik in principe van zijn leven niet meer terug naar de Sierkan. Ik had toen het idee opgevat om te gaan varen. Dus ik zei dat melkboer spelen is niks meer. Misschien dat ik ergens een boot vind. Maar ja kort na 1945, schepen waren er niet en geld had je niet. Dus wat moest je? Je moest gaan werken. Dus toen ben ik teruggegaan naar de Sierkan”. “Daar werd ik compleet weer aangenomen als wijkloper. Mijn dienstenverband is eigenlijk gewoon doorgelopen en toen kreeg ik een wijk in het Benoordenhout: Van Alkemadelaan, Stalpertstraat daar in die buurt. Daar heb ik van 1945 tot 1971 gelopen en toen kwam nog het hele leuke idee om al die wijken en wijkbezorgers maar op te heffen. Want er werd niet meer verdiend. Het kostte teveel, want toen ik mijn eerste wijk had toen had ik ongeveer 60 klanten en toen ik ophield had ik er 300. Iedere keer kreeg je er maar een stuk bij, want er moest weer een wijk af. De Sierkan was in tussentijd overgenomen door de CMC.
In die 40 jaar was er veel veranderd binnen het bedrijf en de wijze van bezorging:
“Die hele koperen kannen geschiedenis was na de oorlog natuurlijk afgelopen. Die moesten ze allemaal inleveren. Toen hadden we gewone bussen met een kraan, die moesten we wel schoonmaken natuurlijk, maar het poetsen was, zeggen wij dan, gelukkig over. Dat was rot werk, maar dat niet alleen, want als je een wondje aan je vinger had, dat zuur dat vrat erin dat was niet normaal”. “Ik had twee kannen. Je had ook wagens met drie kannen. Dat lag aan de grootte van het wijk. In die tussentijd was het natuurlijk al een heel stuk verbeterd van de wagen duwen, daar was je van af. Want we kregen zo’n ijzeren hond. Dat was met zo’n motortje erachter. Ergens een vieze bedoeling, want dat liep natuurlijk op benzine en af en toe had je een vette bougie en dan moest je dat ding eruit halen net als bij een auto. Die bougie eruit, schoonmaken en erin draaien en dan deed hij het wel weer. Maar dat was in principe voor een melkboer een vies geval. Toen kregen we op een gegeven moment die Spijkstaals met zo’n stuurtje erin en dan kon je lekker zitten en droog en dat was ideaal. Ik was in die tussentijd van de Atjehstraat overgeplaatst naar de Nieuwe Havenstraat want ze konden die ijzeren honden en die Spijkstaals in de Atjehstraat niet bergen. Want daar liepen we met een man of 30 en daar was niet al teveel plaats voor al die grote wagens. Toen werd ik overgeplaatst naar de Nieuwe Havenstraat, dat was toen hoofdkantoor en naderhand ben ik overgeplaatst van het hoofdkantoor naar de Maaswijkstraat”. “Dat kon natuurlijk om dat je niet meer hoefde te duwen met handkracht. Want vroeger had je dat hele verhaal dat je moest duwen en als het dan ’s zomers warm was en dan had ik die Waalsdorperweg om naar mijn wijk te komen, hadden ze geasfalteerd, en dan had je van die mooie ijzeren banden om je wielen en dat sneed zo heerlijk in dat asfalt. Ik heb er nooit wat van gekregen, wil ik maar zeggen, maar het was op zich zwaar werk”.
Het was niet alleen zwaar werk maar ook vroeg op:
“Dus als jij ’s morgens om zes uur halfzeven kwam nou dan kon je je wagen gaan laden en in het begin toen er allemaal nog losse melk gekocht werd dan kwam er een tank met een paar 1000 liter melk en er werd een kraan aangedraaid en dan had je de stortbakken zoals ze dat noemden daar werden met 20 liter en 10 liter maten werd er melk uit die tank getapt. Dat werd opgegeven aan degenen die op die stortbank stond en jij reed je kar daarvoor en dan de deksel open en dan werden die grote trechters opgezet en dan werd er twintig of veertig of tachtig liter melk ingestort. Zo ging dat met losse melk en de bijproducten die je in het begin zo voor de oorlog helemaal niet had, toen was het melk, room en boter. Eieren en kaas verkochten we toen ook nog niet en dan karnemelk en nog wat van die flessen gesteriliseerde melk. Naderhand kregen je al die vlaproducten en Monatoetjes en dat hele assortiment wat er in de loop van de tijd bijkwam daar verdiende je ook het meeste aan. Want als wijkloper had je zogenaamd grondloon, dat was een vast basisloon en daarboven kreeg je provisie. Vooral die slagroom en die Mona producten daar zat een behoorlijke provisie op. Dat was alleen maar om de verkoop te stimuleren natuurlijk. Af en toe hadden ze van die speciale dingen, bijvoorbeeld met de kerst dan hadden ze ineens een paar duizend blikken met fruit, cocktail fruit en ananas. Die moest je verkopen en dan zeiden ze jij hebt zoveel klanten dus jij moet zoveel blikken wegzetten. Daar zat altijd wel een leuke verdienste op dus daar wilde je wel je best voordoen. Dan hadden ze weer Zwanenburg rookworsten en wat je natuurlijk ook al was margarine. Dan kreeg je weer een wedstrijd wie de meeste Zeeuws Meisje verkocht. Dan wie de meeste rookworsten verkocht. Daar kreeg je allemaal extra prijzen voor, maar ze hadden het wel zo versierd dat je op het laatst nergens geen tijd meer voor had. Want als jij 300 klanten op een dag moet doen nou dan zeg ik heel eerlijk dan was je doodgelukkig als er een klant zei ik heb vandaag niet nodig. Des te vlugger was je weg. Dat was ergens te gek om los te lopen en dat zagen ze zelf ook wel in. De verkoop van bijproducten liep met een rotgang terug en daar zat ook voor hun de meeste verdienste op. Dus dat rendeerde op een gegeven moment helemaal niet meer. Toen hebben ze het besluit genomen we schaffen heel die melkbezorging af.
Daarmee verdween een vertrouwd fenomeen uit het straatbeeld van Den Haag en omgeving. Op een enkele plaats verschijnt nog wel een SRV-wagen, maar erg veel zijn er inmiddels niet meer. De melkverkoop en de vele bijproducten worden nu voornamelijk in de supermarkt aan de man gebracht.