Echo’s van de werkvloer
Van Heijst radiatorenfabriek
Een melkwijk van de Sierkan
Soms komen meerdere Haagse firmanamen samen in het werkzame leven van een persoon. Dit is ook het geval bij de heer J. Rimmelzwaan, die in het kader van Echo’s van de werkvloer geïnterviewd werd. Hij was werkzaam bij de firma Van Heijst, radiatorenfabriek, en bij de melkinrichting De Sierkan.
Op zijn veertiende jaar, zo rond 1935, kreeg hij zijn eerste ambachtelijke scholing in een smederij annex constructiewerkplaats aan de Smitsstraat in Transvaal. Toen naderde de oorlog en werd de mobilisatie afgekondigd, de baas moest in dienst. Dit betekende dat het bedrijf zijn deuren sloot en de heer Rimmelzwaan op zoek moest naar een andere werkgever. Dit werd de firma Van Heijst. Zijn opgedane ervaring met lassen kwam goed van pas. Bij Van Heijst kwam hij in de radiatorenwerkplaats te werken en moest hier naden lassen van de platen waaruit een radiator werd samengesteld.
“D’r liep de hele dag een persoon langs, die liep de hele dag te schrijven. Ik was drie maanden in dienst bij Van Heijst en ik laste 14½ meter en dan had je een vast salaris en als je dan meer kon lassen dan kreeg je een kwartje voor iedere meter die je meer laste. Dus wat ging ik doen. Ik ging proberen meer te lassen natuurlijk. Dan had ik wel eens dat ik 4 à 5 gulden extra in mijn loonzakje had. Wat gebeurde er nou dan liep er de hele dag zo’n tijdschrijver heen en weer en die noteerde alles. Toen op een gegeven moment moest ik op het matje komen bij de directie. Toen werd me gezegd dat ik meer meters moest gaan lassen want het was bewezen dat ik dat wel kon. Toen kreeg ik het niet meer uitbetaald. Dat was Van Heijst hoor!”
Dit lassen van de radiatoren vond plaats in een grote open hal met allemaal tafels naast elkaar waarop de geperste platen lagen.
“Een man of tien, tien tafels naast elkaar. Je stond niet te lassen, maar we lagen allemaal op die tafels. Die radiatoren werden op tafel gelegd en vastgezet met klemmen en ijzer trekt als het heet is. Dus je moest die radiotoren, die twee stukken die aan elkaar gelast moesten worden, moest je [schuin uit elkaar leggen] en dan zet je ze vast met klemmen. Dan ging je op tafel liggen en dan had je een hele kleine brander om die naad te lassen. Dat moest heel fijn want als je niet goed gelast had kreeg je hem weer terug. Sneden ze hem gewoon open en dan brachten ze hem weer terug. Op het laatst was je daar zo geroutineerd in. In die smederij had ik echt goed leren lassen. Dat was allemaal zwaar werk. Maar ik hield erg van lassen, dus ik had het wel naar mijn zin.”
Toen brak de oorlog uit en moest de heer Rimmelzwaan gedwongen aan de arbeidseinsatz deelnemen en vertrok hij met drie broers naar Duitsland. Het gezin had twaalf kinderen waarvan vier jongens. Zijn vader zei: “ik kan jullie niet allemaal in het gootsteenkastje douwen”. Het grote gezin moest al moeite genoeg doen om aan eten voor iedereen te komen. Rimmelzwaan belandde uiteindelijk in een locomotievenfabriek in Berlijn. Daar wist hij de oorlog te overleven onder soms onmenselijke omstandigheden.
In 1945 werd hij bevrijd door de Russen en kon hij weer terug naar Den Haag. Hier vond hij werk bij de melkinrichting De Sierkan aan de Nieuwe Havenstraat als melkbezorger.
“Ik kwam in de Nieuwe Havenstraat toen waren net die koperen kannen er uit. Die melkwagens werden veel groter en de wijken werden groter en je moest veel meer meenemen. In het begin van De Sierkan waren het hele smalle wagentjes met twee koperen kannen erop en in het midden een bakje voor een paar flessen melk. Dat waren wijkjes, zeg maar van 20 klanten of zoiets. Daar kon De Sierkan niet meer aan verdienen. Zodoende zijn ze op grotere wijken over gegaan”[…]”Toen ik pas bij de Sierkan was, kreeg ik dat wijk in de Koningstraat, maar daar moest ik twee bruggen over. Dan kwam ik vanaf de Nieuwe Havenstraat; de eerste brug was bij de Boekhorststraat, die brug was een beetje hoog, doordeweeks kon ik het altijd net halen. Dan ging ik al een beetje hard lopen en dan haalde ik het net, maar zaterdags niet. ’s Zaterdags moest ik altijd aan iemand vragen, er gingen veel mensen naar het werk toe, vroeg ik altijd zou je misschien even een douwtje willen geven? Dat deden ze altijd, maar er was een keer een vent die zei, val jij maar lekker dood achter die wagen. Daar ben ik eigenlijk voor weggegaan, bij De Sierkan, dat kon ik niet meer volhouden“.
In 1946 moest hij in militaire dienst en vertrok hij naar Nederlands-Indië waaruit hij begin jaren vijftig terugkeerde. Hij ging weer werken bij De Sierkan nu vanuit de Anton Heinsiusstraat met zijn melkwijk rond de Sportlaan. Vanuit het pand aan de Heinsiusstraat werden zo’n 30 melkwagens bevoorraad.
“Het was een hele grote ruimte daar stonden al die wagens naast elkaar en je had allemaal een nummer. Ik had nummer 12. De chef woonde in het huis ernaast, dat was een woonhuis, dat was de chef van de afdeling die regelde alles. Nou ja, ’s morgens stond alles klaar, rijen melk, yoghurt en pap. Je had een afdeling waar je kaas en eieren en alles moest halen en dat gaf je allemaal de dag ervoor op. ’s Morgens stond het allemaal klaar. Dan was het laden en weg.”
“Ik had ook van die witte dekens over mijn kannen heen. Ik had vier kannen, 40 liter kannen, die waren allemaal vol met melk en dan had ik vier van die witte dekens, dat was heel dik van dat molton. De melk bevroor niet hoor; ’s zomers ook vanwege de warmte en ‘s winters voor de kou. ’s Zomers bleef het zo lekker koud met die dingen erop, ik had ze in mijn wagen. Er zaten allemaal van die bakken in die wagens daar had ik ze in liggen, want als het ging regenen of zo of er was geen zon dan had je ze niet nodig. En als het niet vroor dan gebruikte je ze ook niet”.
Naast melk werden er ook andere producten aan de man gebracht:
“Ja, alles: eieren, rookworst, roomboter, margarine, karnemelkse pap, chocolade vla, vanille vla… alles”. Dat stond allemaal op de kar: “Tussen die kannen in had je hele grote ruimtes. Daar zaten allemaal vakken voor yoghurt, noem maar op, voor alles wat je bij je had. Het waren hele grote melkwagens, hoor. Ik heb wat moeten douwen. Toen naderhand kregen we een motortje erop, een JLO-motortje. Die ene zaterdag vergeet ik nooit. Dat was voor de kerst. Ik had mijn wagen helemaal afgeladen en ik had net dat motortje eronder, net die week ervoor en ik moest van de Anthon Heinsiusstraat die Houtrustbrug over dat redde dat motortje niet. Die werd roodheet en daar stond ik met mijn hele vracht voor de kerst. Toen heb ik tot 9 uur gestaan tot de monteur kwam. Die heeft mij geholpen die wagen over de brug te krijgen. Op de brug heeft hij hem gerepareerd en toen kwam ik ’s avonds om 11 uur terug in de Anton Heinsiusstraat. Helemaal geslacht. Dat vergeet ik nooit meer die dag. Dat was zwaar. Ik heb het allemaal overleefd. Ik ben nu 83″.
Een bijzonder relaas anno 2004 van de fabrieksarbeider en melkboer J. Rimmelzwaan. Het interview leverde informatie over de productie van de radiatoren bij Van Heijst in de Laakhaven, maar ook een kijkje in de werkzaamheden in een melkwijk van De Sierkan in de periode circa 1950 – 1965. Twee Haagse bedrijfsnamen kregen door de verhalen van de werkvloer weer iets meer kleur.