Echo’s van de werkvloer
R.L.Haak, wasserij De Zwitsersche
Eén van de grootste en bekendste industrieën die de gemeente Rijswijk kende, was wasserij De Zwitsersche, gevestigd aan de Geestbrugkade. De heer R.L. Haak werkte er als 16-jarige jongen. In juni 2010 spraken we met hem. Ron Haak deed hier in 1953 zijn eerste vakantiewerk; een voor toen nog betrekkelijk nieuw fenomeen. Waarschijnlijk raakte hij er verzeild via een advertentie in de Rijswijkse krant. Het was zwaar, maar hij verdiende er een aardig weekloon.
“Ik ging nu voor het eerst voor mezelf werken en ik verdiende wat en dat was mijn geld. Ik herinner me alleen, dat ik een grote bos bloemen voor m’n moeder heb gekocht, toen. Van m’n eerste loon, maar ik was best trots dat ik daar 45 gulden op tafel legde. Dat was een hoop geld, hoor.”
“Ja, de Zwitsersche, het was voor mij natuurlijk een openbaring, ik schrok er ook wel een beetje van. Ik kan je wel zeggen, je moest verduiveld hard werken. Er werd je niks cadeau gegeven, als jongetje van 16. Het was behoorlijk aanpakken en ze betaalden ook erg goed, want voor een jongetje van mijn leeftijd 45 gulden in de week, vond ik een hele aardige betaling, in 1953. Maar er werd dan ook wat van je gevraagd”.
Ik herinner me dat ik er erg vroeg heen moest, ik dacht dat ik er om zeven uur, half acht moest zijn. Dat was voor een verwend jongetje als ik erg vroeg. En dan had je een uur pauze en dan ging ik naar huis, dan ging ik daar eten, ik woonde er vlakbij. En dan ging je om één uur weer aan de slag tot vijf. En dan ging er inderdaad zo’n stoomfluit, stoom hadden ze zat namelijk.”
Kunt u aangeven wat voor werk u heeft gedaan en onder welke omstandigheden?
“Het was heel zwaar werk, heel veel lakens moesten we doen. Ik zat op de afdeling waar de lakens uit de wasmachines kwamen en door de mangel gingen. En als ze uit de mangel kwamen, dan moesten wij gelijk aan de slag en dat ging achter elkaar door.
Dan moest je ze trekken tot ze helemaal gespannen waren en dan moest je ze vouwen en dat moest verduveld precies. Het moest precies kloppen. Ik had op het laatst de blaren in mijn handen staan. Ik had van die zachte handjes, grof, ruw werk deed ik niet. En dan moest je ze op een bepaalde manier vouwen, precies. Ik herinner me nog dat je dan naar elkaar toe moest lopen en de ene keer dan ging dat hartstikke leuk dan maakte je een grapje. Een andere keer stond er aan de andere kant, iemand met zo’n gezicht, die vond dat helemaal niet leuk dat hij daar moest werken”.
“Je deed dagen achtereen hetzelfde werk en op diezelfde afdeling, een zaal was het eigenlijk. Het was een zaal, die verdeeld was in afdelingen, een soort territoirs waar ze allemaal wat anders deden. Ik kreeg alleen maar lakens, later is dat veranderd, toen heb ik ook ondergoed moeten doen en dat soort dingen. Dat was veel makkelijker, maar je moest een verduveld hoog tempo aanhouden. Ja, er werd wel gewerkt, er werd van je verwacht… en dat zeiden ze ook, we betalen je een loon dus je doet er maar wat voor. Wat heel veel was voor mij, want ik was helemaal niet zo sterk. Ik vond het vreselijk zwaar, maar ik sliep als een blok. ’s Morgens om zeven uur was ik nog moe en dan moest je er weer uit, nou en dan ging je weer. Men zeurde niet in die fabriek er werd alleen maar keihard gewerkt, verder niks. Maar ik heb nooit te horen gekregen, je moet eens een beetje doorwerken of zo, nee, dat tempo hielden zij er in en je moest meedoen. Je kon moeilijk dat laken laten vallen, dat is me een keer gebeurd dat ik dat laken losliet, dat ik het niet houden kon, dat ze zo hard aan de andere kant trokken. Dan staat er zo’n dame tegenover je, die als je die tegenkomt ’s avonds, dan loop je een blokje om. En ook kerels hoor, die waren er ook.
Ze speelden wel muziek en dat vond ik wel aangenaam, maar een deel hoorde je niet door de machines. Het was een hele lawaaiige hal. De arbeidsinspectie had daar een heleboel kunnen doen”.
“Het was er ook vreselijk warm, dat is natuurlijk logisch, die wasmachines die wasten warm. En dan kwam het er uit en dan ging het in een soort centrifuge en dan ging het door de mangel. Ik zal je zeggen dat was hartstikke heet, het was gewoon kookwas. Alles werd gekookt op 90°. En je moet je voorstellen het was zo’n glazen dak met sheddaken en dan deden ze die raampjes open maar als je zo hard moet werken dan ga je zweten. Het was er zeer warm en een heleboel herrie”.
Moest u dan ook die lakens uit de machine trekken?
“Nee, dat deden anderen en dan werd het neergelegd op een soort rol en dan moest je ze er aftrekken met een ander. Dat was gewoon een automatisme. Meestal nam de ander… en ik was dan het hulpje. Er was altijd een vaste of in ieder geval een groot mens, die haalde hem er af. Weet je hoe het ging? Zwiep en dan smeten ze het zo naar je toe en pak het maar beet want als het op de grond kwam, dan kreeg je op je duvel”.
Kunt u aangeven wat voor werksfeer er bij de Zwitsersche was?
“Ik kreeg wel de indruk, dat de Zwitsersche goed voor zijn mensen zorgde. Het zijn geen slavendrijvers, maar ja, er moest een tempo gedraaid worden, dat is natuurlijk ergens ook wel logisch. Zij nemen het werk aan, laten we zeggen, dat wij alle lakens van een inrichting hadden, of van een ziekenhuis, dat weet ik niet meer. Het ging altijd in grote manden en als alles er in lag dan was het nog loodzwaar. Dat weegt hoor en dan moest je dat op een kar zetten en dan nam een ander het over en dat ging dan naar de vrachtwagens toe. En dan werd er altijd gekeken of de wasnummers er goed in stonden, dat je dus zorgde , dat de lakens met een wasnummer ook in de goede basket gingen. Dat weet ik ook nog wel, dat moest ik in het begin erg leren, want ik was al blij als ik het netjes had opgevouwen. En dan dacht ik, ach goh het wasnummer”.
Het was steeds dat deel van het productieproces waar ik gewerkt heb, verder ben ik niet veel
ergens anders geweest. En het was natuurlijk een topper als ze met die loonzakjes langs kwamen. Dat kwamen ze op je werk brengen, dan kwamen ze met een grote doos en daar stond het allemaal in. En dan werd mijn naam geroepen en dan moest ik er heen lopen. Dan kreeg je zo’n keurig bruin zakje en daar zat die 45 gulden en nog wat in”.
Hoe kijkt u terug op uw tijd bij de Zwitsersche?
“Ik heb er aan overgehouden, dat ik het een hele ervaring vond, dat het voor een jongen van mijn leeftijd, die helemaal niks gewend was een enorme indruk maakte. Het was een grote zaak, een flink bedrijf. Als je bijvoorbeeld begint in een groentezaakje of iets dergelijks en hier mag je wat bestelwerk doen, dat is heel wat anders dan dit. Hier werd je gewoon in het productieproces opgenomen en het maakte niet uit of je 16 was of 36”.
Welke herinnering aan het bedrijf is het sterkst blijven hangen?
“Voor mij is altijd dat front, dat is me altijd bijgebleven. En ik heb altijd tegen mezelf gezegd ik hoop niet dat ze het afbreken, want dit is zo’n beetje het laatste oude industriële deel wat we nog hebben. Er is in de loop van de tijd zoveel afgebroken. Aan die Geestbrugkade zijn een aantal bedrijven er later bij gekomen. Ik herinner me ook Beers, dat was een grote auto-importeur, een hoofddealer van vrachtwagens. Dat gaf ook veel reuring, die zat er al toen de Zwitsersche er ook zat, die hebben er toen hun hoofdkantoor gebouwd”.
Gelukkig heeft het pand van de Zwitsersche een tweede leven gekregen en is wat dat betreft de wens van Ron Haak in vervulling gegaan. De oude industrie is aan de Geestbrugkade mede daardoor nog goed herkenbaar aanwezig. Zeker met het verhaal van Ron Haak over zijn werkervaring hier ter plekke krijgt de geschiedenis weer meer inhoud.