Echo’s van de werkvloer
Luigi Zuliani, Zuliani Kunst en Terrazzo
In een grote industriehal aan de Industrieweg in Zoetermeer bevindt zich het atelier van de terrazzofirma Zuliani. Daar spraken we op 5 april 2022 met Luigi Zuliani over zijn bedrijf. Het begon allemaal rond 1925 met de terrazzowerkplaats van opa Leonardo Zuliani aan de Viaductweg tegenover de eerste HTM-busgarage.
“Mijn opa is begonnen voor de tweede wereldoorlog in Nederland. Hij kwam uit Italië. In Noord Italië was armoe, weinig werk. Eigenlijk kwam hij via Duitsland, daar heeft hij ook nog een paar jaar gewerkt. En daar stroomde het ook vol met Italianen en toen trokken ze verder, die granietwerkers. Overal waar ze stopten gingen ze werken en als ze weer geld hadden, trokken ze weer verder. Eerst gingen de mannen werken en als ze dan werk hadden, kwamen de vrouwen erachteraan. Toen zijn ze in Den Haag neergestreken en daar heeft hij eerst voor een andere Italiaanse baas gewerkt.”
Waar gingen ze wonen?
“In Den Haag, aan de Viaductweg, op de hoek, aan de rand van het water. Tegenover de HTM-busgarage.”
Wat maakte hij, wat deed hij voor werk?
“Vroeger was het hoofdzakelijk woningbouw; raamdorpels, erkers bekleden met terrazzowerk, vloeren, badkamers en aanrechtbladen. Voor de gemeente maakten ze betonpoeren voor de lantaarnpalen. Betonpoeren, dat waren blokken, die werden tegen elkaar aan geschroefd en daar werd een lantaarnpaal tussen geklemd. Duizenden maakten ze daarvan, vroeger was heel Den Haag bezaaid met onze betonblokken.”
Wanneer is uw opa voor zichzelf begonnen?
“Ik denk zo rond 1925 aan de Viaductweg. Langs de kade lagen twee boten. De eerste was de timmerwerkplaats. Daarachter hadden we nog een boot liggen, ook zo’n grote en daar lag zand en grind. Daar was een kelder voor houten binten opslag. Op de kade was de werkplaats en een kantoor en een garage voor een personenauto. Daarachter was het schuurgedeelte en het graniethok. Dat graniet kwam allemaal met de trein aan in zakken en dat werd dan daar losgegooid. Boven de werkplaats was het woonhuis. Er was een portiek met vier woningen, de hele familie woonde er, op dat portiek. Mijn vader woonde daar, mijn opa en nog twee broers van mijn vader woonden er. Die drie broers zaten allemaal in de zaak.”
U werkte ook al mee in de tijd waar we het nu over hebben?
“Ja, als kind al. Ik heb zelfs nog op die boot gewoond, een tijdje, illegaal. In het achterste gedeelte had ik woonruimte gemaakt.”
Wat maakten jullie in die tijd, in de jaren 70?
“De kunst was een beetje meer de tak van mijn vader, die was geïnteresseerd in de kunst en zo. Die ging ook naar de kunstacademie, om de kunstenaars te leren begrijpen. En na zes jaar zei hij, ik begrijp ze nog steeds niet.”
Hoe waren jullie in aanraking gekomen met kunstenaars?
“Het begon eigenlijk met architecten. Bijzondere zuilen voor een stadhuis en vazen voor het stadhuis in ’s-Gravenzande, dat soort dingen. Als je ontdekt wordt door een kunstenaar en die zegt goh, dat is mooi materiaal en dan begint het balletje te rollen. Jan Snoeck was eigenlijk de eerste kunstenaar, waar we beelden voor maakten, voor in gevels, boven entrees. Later kwam Berry Holslag, die is ook een beetje van de oude garde. En nog een paar andere kunstenaars, Cor Dam. Die dachten allemaal in beeldjes van steen en graniet.”
Daarnaast was er ook het gewone werk?
“Ja, vloerdelen, vloeren en we zaten hoofdzakelijk ook in het onderhoud voor de gemeente. Dus we sloopten lavetten er uit, oude aanrechten sloopten we en dan maakten we badkamervloeren, aanrechten en balkonvloeren. Eigenlijk was dat mijn werk, dat deed ik alleen maar.”
Hoe ging dat dan, nam je alle spullen mee?
“Ja, met de auto en dan eerst zorgen dat je sloopgereedschap had en dan sloopte je de boel er uit. En dan moest alles nog op het schoudertje naar beneden gelopen worden. En dan ter plekke ging je bekisting maken, als je een aanrecht moest maken, maakte je op de bestaande keukenkastjes, die Bruynzeel dingen nog, dan maakte je bekisting en dan ging je één dag storten en dan een week later ging je schuren. Als ik een badkamervloer moest maken, dan werd ik gebracht. Dan kreeg je een vrachtwagentje vol met zakken beton en cement en graniet en dan ging je maar aan de slag.”
Met hoeveel mensen werkten er bij jullie toen?
“M’n opa had wel een mannetje of dertig in dienst, veel Italianen, maar ook criminelen, omdat ze te werk gesteld moesten worden. Dan zeiden ze, ga maar bij de Italianen werken.”
Hadden jullie ook grotere klussen?
Ja, we hebben toentertijd Boijmans Museum gedaan in Rotterdam en een stuk van het Gemeentemuseum in Den Haag, daar hebben we een grote vloer gedaan.”
En dat ging ook zo, dat alles gebracht werd?
“Ja, mijn oom was toen alleen maar aan het rijden, het materiaal brengen ging de hele dag door. Een paar man waren aan het smeren en een paar man waren aan het schuren en mijn oom was alleen maar aan het materiaal aanvoeren. Het CBS in Voorburg, daar hebben we ook al die vloeren gedaan. Ook klinkertjes en stenen voor de parkeerhavens. Later kwam de kunst erbij en kwam de keramiek erbij van Struktuur 68. Keramiek van de Porceleyne Fles hebben we ook veel voor gedaan. En dan leer je daar ook die mensen kennen. Van de Porceleyne Fles, daar komt Struktuur 68 vandaan. Jacques van Gaalen en Henk Trumpie, die waren eerst werkzaam bij de Porceleyne Fles en ze hadden een eigen metselaar, maar die had altijd problemen. Ze zochten eigenlijk een nieuwe metselaar en ze vroegen aan mijn vader, kun je ook metselen? En mijn vader zei ja, dat kunnen wij. Hij had het nog nooit gedaan, maar hij dacht, weer een klant erbij. En dat groeide gewoon en we hadden een hele goede verstandhouding met hen en ook met kunstenaars en dan ga je grenzen verleggen. Van wat is mogelijk, kunnen we dat maken? En samen ging je steeds een stapje verder, ging je meer op het randje lopen.”
Op een gegeven moment bent u weggegaan op de Viaductweg? Wanneer was dat?
“Dat was in 1986 zo’n beetje. Ik had het niet meer naar mijn zin, na mijn diensttijd. Ik kon niet meer opschieten met mijn oom, voelde me ondergewaardeerd. Toen ben ik weggegaan, alleen. Mijn vader bleef nog, want die zag het nog allemaal anders. Na een jaartje kwam hij toch wel tot de conclusie, dat ik gelijk had.”
Waar bent u toen terecht gekomen?
“Ik heb een hele omzwerving gemaakt. Ik ben begonnen op de Dunne Bierkade, daar had je een poortje, dat was het Spinozapoortje. We zaten daar tussen de hoeren. Ik huurde daar van iemand zijn achterplaats, zo ben ik begonnen. Maar grote beelden, dat was altijd een ramp daar. Want je moest de poort uit en die vrachtwagen stond dan midden op de weg en iedereen werd zenuwachtig. Maar voordat ik zo’n groot beeld de poort uithad, dan was je een paar uur verder. Met rijplaten leggen en alles. Dat was niet ideaal. Het was wel gezellig daar.”
Toen bent u alleen met beelden verder gegaan?
“Ja, ik pakte ook alles aan, je moet eten. Eigenlijk zijn we daar ook begonnen met het grootste keramiek van Europa, voor het Smakkelaarsveld in Utrecht. Voor David van de Kop, daar hebben we anderhalf jaar aan gewerkt. Na een jaartje kwam ook mijn vader naar mij toe. Dus toen zijn we samen verder gegaan, eerst in het Spinozapoortje en later zijn we naar het terrein van Zwolsman gegaan, het was naast Braber, die campinggashandel aan de Waldorpstraat. Zwolsman was ook een bouwmaterialenhandel. Daar hebben we een Romneyloods, zo’n halfronde loods, op gezet. Dat was eigenlijk onze eerste behoorlijke werkplaats. Toen maakten ze de Waldorpstraat tippelzone en toen was het over met onze rust. We hadden inbraak na inbraak en we werden uit de verzekering gezet. En ze stalen onze gereedschappen en onze beeldjes, alles. Dus toen zijn we in 1994 naar Zoetermeer gegaan.”
In de tijd van de Waldorpstraat werkten jullie toen met zijn tweeën of met meer?
“Ja, ik had ook nog mijn zwager, die kwam van de bus vandaan en die kwam bij ons werken. Het was toch niet helemaal zijn ding, toen is ie weer terug op de bus gegaan. Ik heb nu één werknemer. Toen ook, we hadden af en toe een mannetje erbij, of een jongen voor het zware werk. Als ik een groot werk heb, roep ik bevriende collega’s op, als het te groot is voor twee. Soms moet je grote vloeren smeren en dan kun je niet zeggen, ik ga morgen verder. Dat moet in één dag erin. Dat doen we dan met een ploegje en zo ga ik ook collega’s helpen die met hetzelfde probleem zitten. Het is maar een heel klein wereldje, die dit werk doen.”
Zo’n beeldengroep [het Juliana monument voor het Julianaplein in Den Haag] hoe gaat dat in z’n werk?
“Die maken we helemaal hier, we krijgen het in stukken aangeleverd. De sokkel maken we zelf. We gaan eerst kijken of het te vervoeren is, mag je er mee over de weg? Dan ga je eerst een proefvergunning aanvragen bij Rijkswaterstaat en dan ga je kijken of er geen werkzaamheden zijn. Nu zijn ze in Den Haag bij het viaduct de rijbanen aan het vernieuwen, dus dit zou een heel slecht moment zijn als we nu met zo’n kunstwerk zouden aankomen. Dat ding is vier meter breed en dan heb je meer dan één baan nodig. Dan rijd je midden op de weg en dan met begeleiding. En dat ding weegt straks 20 ton. Er komt dan een grote hijskraan en die zet hem op de vrachtwagen en dan rijden we ermee naar Den Haag. Ik zorg dat al die mensfiguren los blijven. Ze krijgen wel een plekkie, maar als ze een halve meter hoog zijn, hijs ik ze er uit en dan bouw ik ze los verder op. Dan weet ik in ieder geval, dat ze passen. De verschillende onderdelen krijgen allemaal voegen, als je ze tegen elkaar aanzet, dan weet je nooit of het helemaal lekker zit. Als er water tussen kan komen, dan heb je kans, dat de keramiek vorstschade krijgt.”
Er komt ook wel weer werk terug. Ik zag voorin een beeld zonder gezicht?
“Dat beeld staat er al vanaf 1985 en dan zijn er beschadigingen aan het gezicht of de neus is eraf en dan wordt er besloten, ze krijgt een nieuw gezicht. Dat is een hoop werk, zo’n gezicht eruit halen. Dan maakt Berry Holslag nieuwe portretten en dan passen tussentijds en dan slijp ik het bij en dan krijgt zij het weer terug om te glazuren. En als het geglazuurd is, dan zet ik het definitief erop.
Daar staat een bankje, die heeft een aanvaring gehad met een vrachtauto, die gele. Normaal gesproken gebeurt dat niet, maar wel als het een plek van een parkeerplaats inneemt. Dan komt er een andere auto en die ziet hem niet en dan rijden ze er tegen aan en dat is bij die al twee keer gebeurd. En nu wordt het echt definitief vervangen en dan krijgt het ook een andere plek.”
Maakt u nog hele andere dingen, naast kunstwerken en vloeren?
“De passage [in Amsterdam] was natuurlijk een hele bijzondere opdracht, zo’n klus krijg je maar eens in je leven. Ik maak straks ook het Tuschinskymonument en het razziamonument, dat zijn twee kunstwerken, die ik in Rotterdam ga maken. En het monument van Juliana, dus dat zijn drie grote projecten bij elkaar.
En dan moet ik het Smakkelaarsveld in Utrecht, bij Hoog Catharijne, daar ben ik in 1984 begonnen om daar die kunstwerken te plaatsen en nou moeten ze weg. Dus nu ben ik ook daar mee bezig. Het is zeker anderhalf jaar voorbereiding.”
Tot slot kwam de logische vraag op: Heeft u een opvolger?
“Nee, ik doe het licht uit. Mijn kinderen zitten allebei in het ijs, vandaar die karretjes hier. Ze hebben wel allebei geholpen om te kijken of het wat was. Mijn dochter heeft met de toenmalige vriendin van mijn zoon al die mozaïeken voor de Beurspassage in Amsterdam gemaakt, op matjes. En mijn zoon hielp met schuren en mengen en alles. Maar zijn liefde ging toch uit naar het ijs en later is mijn dochter hem gaan helpen. Hij heeft zich verder gespecialiseerd, opleidingen gedaan, hij is ’specialistisch ijsbereider’.”
Gelukkig gaat het bijzondere werk nog gewoon door en verschijnen er fraaie keramiek beelden verzorgd door Zuliani op spannende locaties in diverse steden.