Echo’s van de werkvloer
J.G.C. Schmitz, Escher constructiewerkplaatsen
Onlangs kwam de SHIE in contact met de heer J.G.C. Schmitz, werkzaam bij de firma Escher van 1943 tot 1967. Hij meldde zich spontaan tijdens de historische markt in oktober met een fraai fotoalbum van de bouw van de Escherfabriek aan de Zonweg. De heer Schmitz is onder meer werkzaam geweest op de tekenkamer bij Escher en na 1967 werkzaam bij het ingenieursbureau van Dow Chemical.
“Ik ben in 1943 daar begonnen tot 1967. Met onderbreking van mijn diensttijd. Het was een heel apart bedrijf. Er waren zoveel verschillende dingen die ze maakten dat was juist het aparte ervan. Het leuke was, omdat ik een proefjaar had, moest ik in de fabriek allerlei zaken leren en zien en in de handen hebben gehad. Dat was in de oorlog. Toen was die hongersnood daar in 1944. Toen werd er door een of andere instantie eten verstrekt. In gamellen kwam dat in de fabriek. In de kantine kreeg je dan een bordje soep. Het grappige was dus dat ze toen een order kregen om die gamellen te gaan maken. Toen werd ik dus aan die gamellen gezet. Toen was ik chef van het slotenwerk: scharnieren en sloten.” Het gekke was; ze hebben in het bedrijf ‘vliegtuigteststands’ gemaakt. Dat waren bokken en daar werd een vliegtuigmotor opgezet en daar zat dan een hele regelunit onder. Dan konden ze kijken of die motor goed draaide of er wat mankeerde en of er wat gerepareerd moest worden.
Escher heeft dat toentertijd voor de Duitsers gedaan met het zogenaamde idee: ik houd mijn mensen uit Duitsland. Dat was dan zijn idee. Dat waren nieuwe motoren, die kwamen vanuit Duitsland. Ze hadden hier natuurlijk ook een aantal vliegtuigen staan. Ik heb toen hele stapels tekeningen van die dingen gezien. Escher is er toen wel voor veroordeeld. Hij heeft daar een jaar voor moeten zitten. Maar toen heeft hij wel verteld: het gekke was dat hij deed het kleine werk en moest een jaar zitten en meneer Wilton, die zat ook bij hem, maar die werd na verloop van tijd vrijgelaten. Die moest weer bootjes bouwen en dat stuitte hem tegen de borst”.
Ir. Anne Escher startte zijn loopbaan bij de firma Hus als (brood)ovenbouwer. In 1925 startte hij zijn eigen bedrijf aan de Rozenburgstraat. Daarna vertrok hij naar de Laakhaven.
“Escher begon daar aan de 2de van der Kunstraat – met al snel een uitbreiding met een loods aan de overkant. Daar werd de staalbouw gedaan. Daarna hebben ze nog een bedrijf gekocht aan de Waldorpstraat. Daar zat de machinefabriek in. Dat was dus altijd pendelen van de ene naar de andere fabriek. De machinefabriek is [na de overplaatsing van de staalbouw naar de Binckhorsthaven] in de Waldorpstraat gebleven. Zou te veel ruimte innemen in de nieuwe fabriek en dan konden de grote projecten er niet in.”
“Je had natuurlijk ook een heleboel klein werk. Ze maakten toentertijd van die bandtransporteurs voor de kolenboeren. Die woonden toen nog aan de Herman Costerstraat. Ben ik nog wel eens geweest. Dat waren van die kleine bandjes van een meter of drie. Dan konden ze vanaf de wagon, de kolenwagen, die bandjes gebruiken om de kolen naar de opslagplaats te brengen. Die wagons hadden open slaande deuren en vandaar konden ze die kolen scheppen op dat bandje. Ze konden ook verschillende koppelen. Dan konden ze een heel eind komen.”
Na de inwerkperiode belandde de heer Schmitz op een heel andere afdeling:
“Ik zat in de ketelbouw, de apparatenbouw. Daar moesten dan bouwtekeningen van gemaakt worden voor de fabriek. Er moest ook nog een hele materiaaluittrek gemaakt worden; de platen moesten gerold worden, een front – moest geperst worden – dat gebeurde bij een ander bedrijf. Aan de ketel komen verschillende aan- en afvoerleidingen met meestal bovenin een mangat. Normaal gesproken kon je vanboven erin of van de zijkant. Dat ligt eraan of het voor de veiligheid beter was. Ja, want als je helemaal naar beneden moet dan moet je toch wel een stuk hijsgereedschap hebben om je te laten zakken. Het is helemaal open van binnen. De apparatenbouw is van na de oorlog toen Shell ging uitbreiden in Pernis. Er kwamen ook nog anderen bij die de apparaten nodig hadden.”
De heer Schmitz was (en is) verwoed amateurfotograaf en daarvan was directeur Escher op de hoogte. Daarom vroeg hij hem de bouw van de nieuwe fabriek in de Binckhorsthaven aan de Zonweg fotografisch vast te leggen. Een fraai album met vele overzichts- en detailfoto’s van de karakteristieke hal was daarvan het resultaat. De afbeeldingen bij deze Echo zijn hieruit afkomstig.
“Ik heb dus in chronologische volgorde de werkzaamheden gefotografeerd. Ze zijn begonnen in 1957 en 1958 was het dus klaar. Elke keer ziet u een klein gedeelte van de opbouw. Ze wilden dus aan de haven liggen i.v.m. met afvoer van materiaal. Daar hadden ze ook een grote buitenplaats om de zaak op te stellen en dan konden ze die onderdelen per schip afvoeren. Maar d’r werden natuurlijk ook zaken, niet alleen de staalconstructie hoor, maar ook apparatenbouw vervaardigd. Ze maakten ook …ketels… bijvoorbeeld voor de Shell, voor de raffinaderijen. Over water afgevoerd en met de auto, met vrachtwagens: meerassige wagens.” “Ze hadden dus een mooi terrein met water erbij en nou was het dus zo dat de oude ingenieur Escher, die komt uit Duitsland natuurlijk, die had toen hij in Duitsland was een vliegtuighal gezien. Die vliegtuighal die hadden ze afgebroken, na de bevrijding was dat natuurlijk, die delen daarvan daar is hij toen achterheen gegaan om die op te kopen en die eventueel te gebruiken voor zo’n zelfde hal. Een heleboel delen zijn er wel van gebruikt en veranderd, want je hebt niet eenzelfde overspanning als met die vliegtuighal in Duitsland. Al die delen hebben ze moeten repareren en hebben ze dus bijgemaakt. Die hebben ze dus in eigen bedrijf aan de van der Kunstraat gerepareerd en dan konden ze dat weer wegbrengen.” “Maar degene die die overspanning had ontworpen was er niet zo tevreden mee omdat je krijgt oud materiaal en je weet niet wat daarmee gebeurd is in de oorlog. Dus dat moest allemaal nagekeken worden en eventueel opnieuw berekend. Als je dat gaat opzetten zo’n berekening dan ga je uit van goeie materialen en dan moet je toch zekerheidstellingen in bouwen dat je zegt het kan zijn dat het niet zo goed is als we wel denken. Dat kun je niet aan de buitenkant zien.”
“De eerste delen die gebouwd werden, zijn allemaal stukjes die ze makkelijk konden produceren. Dat is dus het materiaal dat ze zelf hebben verwerkt, omdat dat niks te maken had met die bogen. Dit zijn ook gedeeltes, die bedrijfsgebouwen betreffen. De bijgebouwen, de kantine heb je aan de zijkant zitten en de wasgelegenheid, de entree en de kantoortjes natuurlijk. Later komen die stukken erbij. Dit is dan een soort voet waarin die spanten kunnen draaien. Het is juist het typische van staalbouw. Je kunt ontzettend snel werken omdat je die profielen van tevoren kunt maken en gaten in boren en dergelijke. ’t Is gewoon een mecanoodoos. De spijlen werden dan opgevuld met stenen muurtjes. Het werd in eigen hand gebouwd. Dakplaten. Allemaal genummerd, omdat dat een beetje ronde vorm had, moest dat natuurlijk wel de juiste plaat zijn”. De achterkant waar de schepen aan komen. Vanuit de hal hebben ze een paar portalen gemaakt met de kleinere kranen. De grote stukken werden alleen naar voren gebracht in de hal. Achterin hadden ze ook nog een straalinrichting om de materialen te kunnen schoonmaken. Eerst was het zand gestraald en later werd er met staalgrit gestraald. Dat mocht niet meer. Van zand kreeg je silicosis”. Voor waren schuifdeuren. Boven de bedrijfskantoren, tussen de spanten ingebouwd. De tekenkamer zat zo’n beetje aan de voorkant. Wij konden niet in de hal zelf kijken. Dus daar waren beton platen en daarboven was het glas. We kregen dus van twee kanten licht. Het bedrijfsbureau zat aan de achterkant. Het was helemaal een dichte wand met een deur.”
De foto’s vormen samen een unieke reportage van een belangrijk industrieel erfgoed object dat met de grootse plannen van de Binckhorst een onzekere toekomst tegemoet gaat. Op dit moment wordt bekeken in hoeverre de fabriekshal nog in te passen valt in de nieuwbouwplannen.