Haagvaarder 118 (hoofdartikel)
De Brood- en Meelfabriek te ‘s-Gravenhage
In oktober 1860 ging een circulaire rond onder de “voorname ingezetenen” van Den Haag over de oprichting van een brood- en meelfabriek. De drijfveer was om bewoners de zekerheid te geven dat de “artikelen van voeding van eene goede hoedanigheid en zuiverheid zijn. Brood toch is voor iedereen, en in ’t bijzonder voor de mingegoeden, een der voornaamste en onmisbare middelen van voeding, en het moet dus…in de best mogelijke hoedanigheid, zoo goedkoop doenlijk onder het bereik van allen komen.”
Voorzitter van de raad van commissarissen van de N.V. werd de liberaal politicus P.P. van Bosse, die in acht kabinetten minister was.
Het initiatief van de broodfabriek werd in bakkerskringen niet met vreugde ontvangen. Een anoniem pamflet trok fel van leer tegen deze “philantropische ketterij”. “In die dolle bevorderingswoede, geprikkeld door de zucht om naam te maken, vergeet men helaas dat men bezig is het volk armlastig en tot bedeelden te maken…”.
Eerste stappen
In maart 1861 gaf voorzitter Van Bosse aan de Gemeenteraad te kennen dat men voornemens was om een stuk grond aan te kopen om de fabriek te stichten. De voorkeur ging uit naar een terrein aan de Zuid-Singelgracht tegenover het te stichten Hervormde weeshuis en grenzend aan de Gortmolen. De fabriek was één van de eerste industriële complexen, die buiten de 17e-eeuwse singelgracht zou worden gebouwd. Voor de bouw trok men de architecten F.W. van Gendt JGz (onderarchitect bij de gemeente) en G.B. Salm uit Amsterdam aan. In juni 1861 werd het plan voor de fabriek, de eerste brood- en meelfabriek buiten Amsterdam, ingediend bij de gemeente.
Moderne fabriek
Uit een beschrijving uit 1866 komt een moderne broodfabriek naar voren met de nodige machines, kneedmachines van Boland uit Parijs, aangedreven door een stoommachine en ook de modernste ovens.
Het brood werd gebakken op een ronddraaiende plaat in de oven met hete lucht. Voordeel hiervan was besparing van brandstof en een scheiding van de stookplaatsen, wat de hygiëne sterk ten goede kwam. Voor de fabrieksarbeiders golden wat dit betreft strenge voorschriften om de “meestmogelijke zindelijkheid” te garanderen. Zij mochten geen tabak gebruiken en ook sterke drank was verboden.
De inrichting van de fabriek was efficiënt opgebouwd waarbij de stappen in het bakproces in logische volgorde achter elkaar waren geplaatst. Hiermee introduceerde de NV een totaal nieuwe manier van produceren ten opzichte van de traditionele bakkerij. Samen met de zorg voor de hygiëne betrad men een nieuw tijdperk. De fabriek, voltooid op 15 maart 1862, startte in mei met bakken. De verkoop van het brood verliep via 17 depothouders, een geheel nieuw fenomeen voor die tijd.
Van succes tot roemloos einde
Na een vliegende start volgde ook in de maanden daarna een aanzienlijke groei. In september 1863 besloot de vennootschap tot een uitbreiding met vier ovens. Langzaamaan kwam ook het eerdere plan voor een meelfabriek weer in beeld. Vooral de aanstaande afschaffing van accijns op het gemaal in Den Haag, die per 1 mei 1866 zou ingaan, bood de fabriek mogelijkheden. Architect L. van Dijk kreeg de opdracht om de inrichting van de fabriek aan te passen en voor de uitbreiding met een meelfabriek zorg te dragen.
De verkoop van brood verspreidde zich verder over de stad en zo ontstond het idee voor een tweede broodfabriek in de nieuwe Archipelbuurt. In 1876 werd aan de toenmalige stadsgrens, vlakbij de Alexanderkazerne, de latere Borneostraat, een nieuwe fabriek gebouwd naar ontwerp van L. van Dijk.
In de jaren die hierop volgden bleven grote uitbreidingen van de fabriek uit. Wel werden verbeteringen doorgevoerd. Tegen het eind van de eeuw ging het snel achteruit met het bedrijf. In 1900 sloot de fabriek aan de Borneostraat en in 1908, ging de firma failliet en stonden 100 werklieden op straat.
Het fabriekspand aan het Groenewegje bleef nog lang in gebruik als bakkerij van Lensvelt Nicola. Na het vertrek van deze bakkerij diende het complex onder meer als opslag van boekbinderij Van Rijmenam. Uiteindelijk viel de fabriek in de jaren 70, in het kader van de stadsvernieuwing, ten prooi aan de slopershamers.
Koos Havelaar
Bronnen:
- z.a., “De Stoom-Brood-en-Meelfabriek te ’s-Gravenhage”, Onze Tijd, 1866.
- z.a., De Haagsche Brood- en Meelfabriek, een uitvloeisel van kwalijk begrepen volksbelang, uitgeverij Nijgh, Rotterdam 1862
- Beknopt overzigt van den toestand in 1867 der naamlooze Vennootschap de Brood- en Meelfabriek te ’s-Gravenhage (en andere jaren)
- Het Vaderland, 13 december 1898.