Echo’s van de werkvloer
G. Molier Boekbinders en Linieerders
De grafische nijverheid valt als één van de oudste bedrijfstakken binnen de Haagse bedrijvigheid te kenschetsen. Vaak wordt er dan vervolgens over drukkerijen gesproken, maar naast het drukken waren er nog meer ambachten betrokken om van een geschreven tekst een fraai boekwerk te maken. Eén van de bedrijven die in de afwerking van het drukwerk zijn bestaan vond was de linieerderij en boekbinderij Molier.
Op 15 september 2010 spraken we met Ad Molier de laatste Molier, die de directie voerde in het voormalige familiebedrijf.
“We hebben altijd de grootste werkgever gehad sinds het begin van de 19de eeuw in de Landsdrukkerij. Die is uitgegroeid tot de grootste opdrachtgever voor het Haagse grafische leven, drukkerij en zetterij, binders, etc. Daar heeft Molier ten volle van geprofiteerd. Met name op het gebied van liniëren. Daar zijn wij groot in geworden. Liniëren is een vakgebied dat volledig uitgestorven is. Eind 19de eeuw werd Molier benaderd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in opdracht van de Algemene Landsdrukkerij om linieerwerk te gaan verrichten. Ieder jaar moest er goedkeuring gegeven worden door de minister van Binnenlandse Zaken om weer een jaarcontract te krijgen. Het oudste contract was van 1892 en dat is tot ver na de oorlog doorgegaan. Molier had uiteindelijk vijf linieermachines inwerking”.
“Molier had er een enorme naam in opgebouwd en daar is eigenlijk het bedrijf mee groot geworden. Liniëren was een afdeling die eerst nog op de Prinsegracht stond. Eerst op 14 a en het pand 16 is later aangekocht. Pand 14a hebben ze bewoond sinds 1917 en daarvoor zaten ze in het Gerberstraatje ter hoogte van de Grote Marktstraat. Aan de Prinsegracht konden ze uitbreiden. In dit bedrijf konden ze het opdelen in diverse afdelingen: liniëren, boekbinden… na de oorlog werd het bedrijf uitgebouwd tot honderd man”.
“Het linieerwerk is lang doorgegaan en apart gezet aan de lange beestenmarkt 174-176, want dat kon niet meer in het pand aan de Prinsegracht. Dit onderdeel werd gevestigd in een oude melkfabriek – [Coöperatie De Centrale] – erg succesvol tot in de jaren 60-70. Toen was het al een procedé geworden waar de staatsdrukkerij alleen met de kleinsten opdrachten nog naar ons kwam. Toen heeft Molier een brief geschreven dat ze het niet meer wilden en toen is het in de jaren 70 gestopt”.
“Ik heb zelf tien jaar onder mijn vader aan de Prinsegracht gewerkt. Er was ook een persdrukkerij die zat op de hoek van het poortje naar Wijers en daar was een deur met een entree naar een bovenhuis. Daar wisten de bloemisten van Den Haag te komen met graflinten, die werden door Molier allemaal gedrukt – geperst. Ergens in de jaren 70 met de pensionering van de man die dit deed, is er met deze werkzaamheden gestopt. Dat was allemaal op een zoldertje daar werd met goudpers gedrukt”.
“In het souterrain aan de voorkant. Dat was de vouwafdeling. Het was een pand met een souterrain en verhoogde eerste etage en met allemaal trapjes. Aan de zijkant was een normale begane grond daar kon je met papier naar binnenrijden. Verder moest er veel getild worden. De machines moesten ook in stukken naar boven en de vloer moest dan weer versterkt worden”.
“De familie heeft heel lang boven gewoond. Dat was de woonetage van de familie tot mijn grootvader stierf in 1954. Toen heeft mijn vader en mijn oom daar een kantine van gemaakt. Dat was natuurlijk ook iets wat voor zo’n bedrijf met zoveel man noodzakelijk was. Het bedrijf heeft daar heel veel geschiedenis in gemaakt”.
“Ik ben erbij gekomen in 1964 toen zag ik wel dat dit onhaalbaar was om daar langer in door te komen. Het was in wezen een patriciërshuis. Daar kon je niet gaan mechaniseren daar konden geen machines bij. Toen kregen we die loonsverhogingen die er toen al fors ingingen, de stakingen in de Rotterdamse haven, en toen kwam ineens die ƒ 400,- eis op tafel. Een bedrijf als Molier kon daar geen antwoord op bieden. Dat was in deze omgeving niet haalbaar. Wij deden al het handmatige voor de Landsdrukkerij / staatsdrukkerij daar was 60 % van de omzet afkomstig van. Daarmee hebben ze hun vakmanschap bewezen, voor de oorlog en in de jaren 50, maar in de jaren 60 ging het knagen, aan de rentabiliteit, de winstverwachtingen. Toen moest ik er uiteindelijk achter komen dat wij ons moesten verplaatsen naar een industriële omgeving waar we nieuwbouw konden plegen”.
“Molier deed heel mooi werk ook voor de provincie, dat zijn hele boekwerken geweest, het marmeren werd ook gedaan, goud op snee… de monumentengeschiedenis van diverse provincies, uitgebracht door de Landsdrukkerij. Een bijzonder boek in foedraal dat werd dan aangeboden. Alles volledig handwerk tot de laatste opdracht van de Landsdrukkerij: 150 jaar troonredes In 1963. Daar werden er twee tot drieduizend van gemaakt. Dit zijn hele kostbare boeken. Daar heeft Molier zijn vakmanschap ook wel in bewezen. Er was maar één binder voor de staatsdrukkerij voor bijzondere dingen en dat was Molier”.
“Wij waren de grootste binderij in Den Haag op dit handmatige gebied. Van Rijmenam was groter. Dat was een machinale binderij, die uiteindelijk naar de Fruitweg verhuisd is, maar daarvoor bij het station zaten. Had Molier dat ook maar gedaan. Had Molier in de jaren 50 de verhuizing maar gedaan naar een industriegebied. Toen hebben zij het pand helemaal verbouwd dat is een vreselijk dure verbouwing geworden. Daarna werd heel snel het besluit genomen: we moeten hier weg wezen! Toen hebben we eind jaren 60 grond gekocht in de Plaspoelpolder en is het bedrijf daar naartoe verhuisd. De verhuizing heeft plaatsgevonden in 1971. We hebben er vier á vijf jaar over gedaan om de financiering bij elkaar te krijgen, omdat het oude pand niet verkocht kon worden en we met een gat zaten in het budget. In 1971 is dat toch voor elkaar gekomen en is het personeel mokkend, zuchtend en steunend verplaatst naar die uithoek – de Verrijn Stuartlaan bij Van Grieken en de Mercedesgarage – de Agam. Uiteindelijk heeft dat wel wat betekent. Want toen moest ik het bedrijf gaan inkrimpen. Ik bedoel er waren heel wat afzwaaiers die het totaal niet zagen zitten om mee te gaan, dus die hebben het bedrijf zelf verlaten. En we hadden allemaal van die chefs, die heren chefs in grijze stofjassen, die hiërarchie van die generatie dat kwam niet meer goed over. Die chefs moesten wij een eervolle aftocht geven. Sommigen zijn meegegaan, maar hebben het bedrijf spoedig verlaten. Dus van die honderd man die we in de jaren 50-60 hadden zijn er uiteindelijk misschien 80 meegegaan en dat zijn er door reorganisatie uiteindelijk 60 geworden, die zich met het industriële vak van brocheren konden bezighouden. Toen kwamen er nieuwe machines, die lieten wij plaatsen. We konden praktisch niets meenemen wat daar nog geschikt voor was. Liniëren hebben we afgestoten, het particulieren bindwerk, dus het inbinden van jaargangen hebben we afgestoten, scheurstellensets bloks – doorschrijfsystemen – dat zijn sets in 6 á 7-voud met carbon. Dat was ook heel veel werk van de Staatsdrukkerij. Met de nieuwe administratie was dat ook overbodig geworden. Die grote boeken die je nodig had bij boekhouden dat werden kaarten. Al die cartotheekkaartjes die moesten wij van gaatjes voorzien zodat ze ergens in een administratie pasten. Stansen was een enorme begrip bij Molier. Daar kwam ook geen werk meer uit en ook dat werd afgestoten. Het echte harde bindwerk werd afgestoten. Dit werk deden we niet meer in de Plaspoelpolder. Het werk van de paperbacks, tijdschriften en de verzending zijn we daar gaan doen. Daar kon je met minder mensen uiteindelijk aan het werk”.
“Na de verhuizing kregen we wel wat aandacht in de grafische vakpers: ‘statige boekbinder Moelier werd eigentijds productiebedrijf’. Dat zijn dan de kreten die je eigenlijk meer wilt hebben om je verleden van je af te schudden. We hadden een rechthoekig pand. Twee etages van 1100 m². Daar kon je wel wat machines op kwijt. We konden er machines opzetten van 3000 kilo per vierkante meter. Daar kon je gaan mechaniseren dat hebben we dan ook dankbaar gedaan. Het pand staat er nog. Boven hadden wij nog een conciërgewoning. Dat was niet gebruikelijk in de Plaspoelpolder, maar we hebben daar een aanvraag voor in gediend bij de gemeente Rijswijk en wij kregen een ondersteunende brief van Oltheten, de directeur van de SDU, omdat wij veel geclassificeerd drukwerk maakten. We hebben toen ook gewerkt aan het bekende Lockheedrapport; embargo en dergelijke. .”.
“Hoogtepunt van het bedrijf is toch wel op de Prinsegracht – Lange Beestenmarkt geweest. Het personeel kwam uit de omgeving, de Schilderswijk en Laakkwartier. Plaspoelpolder was toch voor velen een weg die ietsje te lang was. We hebben wel voor huisvesting gezorgd. Onder burgemeester Bogaard was dat wel mogelijk. Er zijn er ook een paar naar toe verhuisd en er werd iedere dag ’s ochtends verzameld bij het Hollands Spoor en reden we naar de Plaspoelpolder en ’s middags om 17:00 uur weer terug naar de binnenstad. Dat moesten we doen van de ondernemingscommissie om uiteindelijk toch zoveel mogelijk aan je personeel te denken dat daar niet vrijwillig voor gekozen had. De verbindingen naar de Plaspoelpolder waren toen ook nog heel minimaal”.
“Er was een sterke band onderling, er was een echte familieband. Generatie op generatie die daar te werk zijn gesteld. Vaders die hun zoon meebrachten. Trouwerijen vanuit het bedrijf. Ik heb pas een stel bezocht in Zoetermeer die hadden elkaar in de jaren 50 leren kennen op het bedrijf. Zo zijn er meerdere voorbeelden. Ik ben dan de vijfde en laatste generatie geweest. Op een gegeven moment vlak na de oorlog zaten daar mijn grootvader, dat was de derde generatie Molier, mijn vader, de vierde generatie met zijn broer en de zoon van zijn broer dat was de vijfde generatie. Dus er zaten toen drie generaties Molier in, in de jaren 40 tot 60. Totdat mijn vader overleed en mijn oom afscheid nam en ik erbij kwam. Toen hebben de twee neven het voortgezet en ik heb mijn neef eind jaren 80 kunnen uitkopen, dat is niet helemaal soepel verlopen want hij wilde eigenlijk tot zijn dood toe er blijven zitten. Dat tekent de vorige generaties allemaal, die bleven daar zitten tot ze erbij neervielen. Eind jaren 80 was mijn neef 65 en toen ben ik nog 10 jaar doorgegaan en heb daar hele mooie jaren gemaakt en dan kom je ook op een leeftijd dat je denkt, nu de opvolging, hoe nu verder? En op het hoogtepunt heb ik eigenlijk de zaak verkocht. Ik heb in 1999 afscheid genomen en de accountant die ons jaren heeft gevolgd, heeft het bedrijf toen gekocht. Zij heeft het voortgezet tot 2005. Toen is het bedrijf overgenomen door Bosboom, een bedrijf in Kerkentuinen en dat is uiteindelijk geresulteerd in een faillissement in 2007/8”.
“Als je nu na gaat dat die grafische industrie eigenlijk niet meer grafisch is. Een soort digitalisering heeft het vak doorgemaakt naar printapparaten die je overal kan neerzetten en die schitterend drukwerk ervan maken dat je niet meer kan onderscheiden van het echte offset procedé. Dat was een kentering en de tweede kentering kwam met het Internet. Alles wat gedigitaliseerd kon, dat hoefde je niet meer te drukken. Wij hadden voor de Postbank altijd een opdracht van die blauwe folders die je bij de postkantoren in de schappen had staan, waarvan wij er duizenden van maakte in de jaren 70. Tot de Postbank bedacht dat ze dat niet meer gingen doen. We gaan het diversifiëren en persoonlijker maken. Zo werd drukwerk uiteindelijk vervangen door kleinere oplagen, zeer marketing gericht en dat betekende voor veel drukkerijen en binderijen de doodslag die uiteindelijk aanleiding heeft gegeven tot een enorme reorganisatie, faillissementen, etc. binnen onze bedrijfstak.
Ik heb het faillissement van de zaak met veel pijn ervaren. Maar dat is een gevolg van de neergang van de grafische industrie. Alles is op een veel kleiner schaal. De staatsdrukkerij aan de Fluwelen Burgwal had 1100 man. Dat werd aan de Christoffel Plantijnstraat teruggebracht tot 800. De bedrijfsschool werd vervangen of niet meer doorgezet. De bedrijfsschool was uniek in Den Haag. Daar zijn heel veel gekwalificeerde mensen vandaan gekomen. Toen werd de Christoffel Plantijnstraat ook veel te groot en de telefoonboeken productie kwam ook niet meer. Ging eerst naar Utrecht en later naar Engeland. Toen werd al, eind jaren 80, gesproken over verplaatsing en privatisering. De uitgeverij is er eerst uitgetrokken en toen het productiebedrijf zelf. Dat heeft voor Den Haag, met alles wat er omheen hing, ook heel veel betekend, die privatisering van de Staatsdrukkerij, al die drukkerijen die lithografeerinrichtingen, binderijen die daar toch min of meer van afhankelijk waren en eigenlijk heel weinig aan commercie deden, omdat dat het allemaal vanzelf kwam. De opdrachtformulieren kreeg je altijd iedere dag met de post in een bruine envelop van de staatsdrukkerij. Dat was een automatisme daar word je een beetje loom van natuurlijk. Ook dat was een kentering voor het Haagse bedrijfsleven”.
“Van de Haagsche Courant hebben wij de binderij overgenomen toen zij vertrokken naar de Plaspoelpolder. De verzending… niet om kranten te verzenden, maar om tijdschriften te verzenden. De HC maakte zelf tijdschriften, die ze zelf ook afwerkten. Dat hebben wij overgenomen van ze in de jaren 70. We hebben toen wat mensen overgenomen en ook afwerkingapparatuur. Dat was een verhuizing die opzien baarde ook de verhuizing van Levisson, de zeefdrukkerij en drukkerij achter het station HS. Ook naar de Plaspoelpolder en daar ook weer wat van overgenomen. We zijn toen tijdschriften voor Levisson gaan produceren. De gemeentelijke drukkerij in de catacomben van het oude stadhuis aan het burgemeester de Monchyplein. Daar was een grote huisdrukkerij van de gemeente. Het was in die tijd bon ton om een eigen drukkerijtje te beginnen. Al die ministeries en overheidsinstellingen hadden toen hun eigen drukkerij met offset persjes. Die maakten hun eigen dingen klaar. Daar konden ze niet altijd de afwerking doen en dan kwam dat ook bij ons binnen”.
“Ik ben na mijn afscheid van Molier in 1999 voorzitter geworden van de grafische werkgevers club (KVGO) en toen hadden wij nog een bedrijfstak van bijna 50.000 mensen met een bureau in Amstelveen van 80 mensen die er alleen maar voor de bedrijfstak waren, doctorandussen, ingenieurs, juristen. We deden alles zelf. Onze eigen cao maakten we. Ook de bedrijfsrechtspraak. We hadden in Nederland als een van de weinigen een uitzonderingssituatie van het ministerie van Sociale Zaken om eigen bedrijfsrechtspraak te doen. Dat heb ik vijf jaar gedaan en heb het bureau van 80 man naar 35 man terug moeten brengen. Door al die faillissementen kwamen de contributies niet meer binnen en is het een bedrijfstak geworden van krap dertigduizend mensen”.