Echo’s van de werkvloer
De Sierkan
het verhaal van dhr Stam
De zoektocht in de Haagse zuivel brengt veel verhalen aan het licht waarbij regelmatig De Sierkan opduikt. Bij een dubbelinterview van mevrouw Visser (zie voor verslag elders) en de heer Stam kwam een ruim gebied ter sprake. De heer Stam kon door zijn vroegere functie weer een geheel andere kijk op het bedrijf geven en in het bijzonder op de afdeling Berkendael in Loosduinen. Meindert Stam werkte van 1957 tot 1985 bij De Sierkan. In dat jaar sloot de laatste Haagse melkfabriek, die gevestigd was aan de Lulofsstraat in de Laakhaven.
“Ik heb de eerste jaren altijd in depots gezeten, eerst in de Havenstraat, de Delftselaan en toen ben ik naar Berkendael gegaan.”
U was daar, ik weet niet hoe het heette, filiaalhouder?
“Ik was de depotchef. Het was nog een fabriek daar, we maakten chocolamelk – in Berkendael – en we maakten ook nog pap, gesteriliseerd pap. We hadden daar een hele sterilisatie-installatie staan en dat gebeurde daar toen nog. Vooral chocolademelk was de top, dat was heel veel wat we daar maakten.
Berkendael was van oorsprong de modelstal geweest. Dat was van de Sijthoffs. Naderhand heeft de Sierkan dat overgenomen. Want wij hadden daar achter, waar nu Kerkentuinen zijn, hadden wij twee boerderijen en die stonden daar toen ook nog. Ik heb de koeien niet meer meegemaakt, die waren toen al weg. Op Berkendael had je een hele koestal en een melkstal.”
Wat was uw functie als chef?
“Nou, ik moest zorgen dat ’s morgens de koelcel vol was en de melkboeren kwamen ’s avonds bij mij en dan gaven ze de bonnen op wat ze nodig hadden. Dat moest ’s morgens dan klaar staan voor ze. Met zijn drieën deden we dat. Om een uur of acht was alles weg en dan werd de koelcel weer gevuld.”
Hoeveel melkboeren waren dan weer afhankelijk van het depot?
“Ik had dertig bezorgers, eigen mensen van de Sierkan en tien particulieren die bij mij dan melk kwamen afhalen. Ik ben van 57 tot 75 daar geweest. Toen is dat allemaal afgebroken dat Berkendael en toen hebben we in de nieuwbouw waar die HTM-remise ook zit, die Werven laat we maar zeggen, daar hadden wij zo’n nieuwe blikken trommel. Het was niet leuk werken meer het vertrouwen was weg. We stonden er toen helemaal eenzaam. Het was het eerste gebouw wat in die Werven stond. Toen was het bezorgapparaat weg en er werd daar veel gestolen. Ik zeg geef mijn portie maar aan Fikkie. Ik doe het niet meer. Toen hadden ze iemand op het laboratorium nodig en ik heb mijn diploma ’s voor melk onderzoek. Toen kon ik naar het laboratorium. Ik heb nog tien jaar op het laboratorium gewerkt.”
Weer even terug naar de melkboeren op Berkendael en de afdracht van hun opbrengst.
“Dat geld. Ik had zaterdagsavonds ƒ 120.000,- tot f. 150.000,- en dat deed ik in een linnen zakje en dat bracht ik dan bij juffrouw Zuiderwijk daar ergens in de Perenstraat en die nam dat dan weer mee naar het hoofdkantoor ’s maandags. Zaterdagsavonds ging ik met die zak met geld achter op mijn fiets naar die juffrouw toe en dat was gewoon met een touwtje dichtgebonden hoor,… Ik ben daar nooit een cent aan tekort gekomen. Ik moest elke dag afrekenen. Want zaterdags, dat was zo ik had een salaris, mijn salaris was zo gebouwd, dat als ik veel schuld had bij die mensen dan werd ik gekort op mijn salaris. Dus zaterdagsavonds zat ik daar bovenop al die tassen, die moesten leeg want ik moet het geld hebben. Ik had ook nog vijf melkboeren die hoge schuld hadden bij de Sierkan en die moesten zaterdagsavonds ƒ 60,- extra betalen en de rekening betalen, anders mocht ik ze ’s maandags geen melk geven. Dat is altijd goed gegaan. Ik heb ook wel eens een keer gezegd ik kijk dinsdag wel. Het was natuurlijk zo die mensen hadden allemaal klanten die een of twee keer per maand betaalden. Dus dat hadden ze niet altijd. Dat is altijd goed gegaan en toen ik wegging waren ze allemaal schoon.”
Hoe waren die schulden bij die melkboeren dan ontstaan?
“Zo’n melkboer liep door zo’n wijk, die had een boekje, dat werd normaal betaald, maar ik had in Bohemen mensen die waren van de Shell en gepensioneerden, die kregen eens in de drie maanden hun geld. Ik moest er veel achterheen om je geld te krijgen. Het kwam allemaal wel maar ja, ze lieten die melkboer drie maanden zitten. Dat klopte dan niet helemaal. Ik weet nog wel ben ik bij zo’n mevrouw een keer geweest, die betaalde maar eens in de drie, vier maanden dan zei ze dan moet ik couponnetjes knippen dan heb ik weer, maar die melkboer kon op zijn centen wachten. Die melkboer is er nooit slechter van geworden, hoor, want elke week zette hij er wel een of twee gulden bij.”
Heeft u verder veel contact gehad met de fabriek?
“Nee, eens per maand hadden we een vergadering en dan kwamen al die depotchefs. Dan werd gezegd wat er moest gekocht worden en wat anders moest of er klachten waren. Dat was eens per maand dan kwam ik in de fabriek, maar verder eigenlijk nooit. In 1963 is die toren, die sterilisatietoren kapot gegaan. Toen is dat overgegaan naar een apart bedrijfje in Gouda. Er werd toen niets meer vernieuwd en die grond is toen aan de gemeente verkocht of geruild.”
In Berkendael werden ook wel nieuwe producten gestart, zoals de ijstaarten.
“IJstaarten. Daar zijn wij toen mee begonnen en die vlogen weg. Ik heb toen nog in een kerstweekend 800 van die taarten moeten bezorgen. Al die melkboeren kregen een briefje mee die konden het opgeven wie een ijstaart moest. Dat liep als een trein. Elke zondag had ik er wel een stuk of 12 tot 15. En dat is dan zo typisch. Die man gaat weg en de ijstaarten zakten in. Dat was bij de Sierkan heel gek als de kwaliteit verminderde, dat hadden we bij de kaas ook, we hadden toen een goede kaasverkoper en die kaas liep als een trein bij ons – Loos was dat in de Van Galenstraat, later kwam er een vrouw – dat was mevrouw Huisman – een vriendinnetje van de directeur? – ja die had natuurlijk geen verstand van kaas en dan kreeg je mindere kwaliteit en de verkoop zakte. Dat is heel gek want De Sierkan dat was kwaliteit!”
Al die winkelpanden en zo, dat was allemaal eigendom?
“Dat was allemaal eigendom. Dat was een enorm kapitaal, de Melkunie heeft daar een goeie deal meegemaakt toen ze dat weg deed, want dat waren elf depots, dat waren allemaal grote depots met huizen erboven en 56 winkels. In Alphen aan de Rijn hadden ze ook nog een groot depot waar de boeren melk aanleverden, dat werd dan doorgestuurd naar Den Haag. Ik heb die boten nog meegemaakt. Mijn broer werkten daar toen in die Laak en daar hoorde ik dat dan van.”
“Ja, dan verder waren er nog van die kleine coöperaties. Ja dan had je Bokhoven in Loosduinen. Dat waren allemaal van die kleine fabriekjes die zo’n twintig a dertig slijters hadden, die ze bevoorraden maar op een gegeven moment ging dat ook niet meer. Dat werd allemaal te duur.
Dat was zo kleinschalig. Die maakte melk, karnemelk en yoghurt. Dan had je nog de CMC in Naaldwijk. Dat was eigenlijk de fabriek van een coöperatieve melkcentrale. Dat was een coöperatieve vereniging en die kocht de melk bij de boeren en die verkocht ze weer aan die fabrieken hier in de stad. Dat was een plicht.
Van Grieken en Leerdam hadden zelf nog een deel eigen boeren, wat ze zelf ook ophaalden met zo’n vrachtwagen. Maar als ze dan tekort kwamen dan kwam er melk van de CMC. Als er te veel was en dat was in mei, dan ging dat naar Naaldwijk en die verpoederde dat. Daar waren haast alle boeren in Zuid-Holland bij aangesloten. Alleen de kaasboeren niet, die kaasboeren zijn zelfstandigen allemaal.
Die CMC had een kantoor in de Amaliastraat en die zorgden ervoor dat de fabrieken melk hadden, die hadden contracten.”
Voordat de CMC Melkunie ook eigenaar werd van De Sierkan werd nog heel wat melk via de melkboeren in de wijken afgeleverd.
“Ja tot in de jaren zestig liep alles als een trein. Toen gingen ze eerst die administratie veranderen. Toen kregen we allemaal f. 500,- en dan kregen we ons salaris de laatste week van de maand op onze giro of bankrekening. Nou dat was natuurlijk tegen het zere been van die bezorgers want er waren er een hoop bij waar de vrouw niet wist wat hij verdiende. Ik heb er toen wat lelijke woorden over gehoord hoor, maar ja dat ging gewoon door en toen werd die administratie helemaal veranderd, bonnen gingen weg. Ja en toen kwam je eraf toe niet meer uit. Toen werd het zo’n chaos. Het is eigenlijk een jaar een chaos geweest. Dat viel niet mee hoor om over te schakelen van handwerk naar een computer en daar had je ook allemaal de mensen nog niet voor. Toen is wel veel verloren gegaan, dacht ik...”
Uiteindelijk werd in 1985 de laatste melkfabriek van Den Haag aan de Lulofsstraat gesloten. Dat betekende het einde van een beroemde firma en tevens van een belangrijke bedrijfstak in de stad.