Echo’s van de werkvloer
J. Bakker, De Gasstichting
Dankzij de oproep van de SHIE voor verhalen van de werkvloer melden zich nog steeds interessante mensen met een bijzonder werkverleden. Deze Echo van de werkvloer vertelt het verhaal van de heer J. Bakker, die als specialist op het gebied van de gastechniek werkzaam was bij de Gasstichting. Dit was één van de vele landelijk opererende instellingen, die dichtbij de centrale overheid, in Den Haag gevestigd was. Meneer Bakker opende zelf het interview met het antwoord op de vraag:
“Hoe is het zo gekomen?”
“Ik ben in 1951 verliefd geworden op het gasvak. Pas in 1956 op mijn vrouw en op beide ben ik nog steeds verliefd. Ik heb liefde voor techniek. Mijn grootvader was timmerman en die heeft mij liefde voor het houtwerk bijgebracht. Mijn vader zat bij de Spoorwegen, ik heb HBS daar gedaan in Utrecht, eindexamen in 1950 en ik had steeds een voorliefde voor elektriciteit zodat iedereen dacht, jij gaat wel wat in het elektrische vak doen. Maar op de HBS vond ik chemie zo boeiend. Toen dacht ik, nou geen elektriciteit maar het wordt chemie. HTS in Amsterdam. In 1953 eindexamen gedaan en dan moet je een beroep kiezen en in 1951 had ik in het kader van die HTS-opleiding stage gelopen op het gasbedrijf in Utrecht op het laboratorium waar één chemicus was, Verhoeven, en een laboratoriumassistent Klinkhamer. Ik had het geluk, tussen aanhalingstekens, dat mijn baas Verhoeven na één maand op het bedrijf een hersenschudding kreeg, die moest toen een paar weken thuis blijven en ja er moesten gasanalyses worden gedaan en ik was de enige die dat kon. Dus dat was werken van ’s morgens achten tot ’s avonds negenen. Je wist dat jouw baas het ook deed en dan kreeg je de vraag, maar als je dus ergens volontair bent en een baas vraagt iets dan is het geen vraag dan is het een opdracht.”
U controleerde dus het geproduceerde gas op samenstelling?
“Dat gas werd gemaakt uit steenkool bij 1.200 graden. Dat gas moet dan gezuiverd worden van teer, van zwavel, van ammoniak en van stof, maar heeft het dan nog wel de juiste kwaliteit? Van normalisatie in die tijd was niet veel sprake. Men wilde dat weten. Nou en toen de baas weer terug kwam, zei die ‘joh heb je goed gedaan’. Toen ben ik dus verliefd geworden op gas en dat bedrijf dat had toen al periodiek controle van de Gasstichting.”
Wat is of was de Gasstichting?
“Dat is een club, een soort centraal laboratorium, opgericht door de toenmalige personenvereniging ‘Gasfabrikanten in Nederland’, dat al het werk doet, dat alle problemen kan bespreken en ook oplossen die in de gasindustrie zich voordoen. Verder tijdens mijn opleiding ben ik daar gewoon weer af en toe naar dat gasbedrijf geweest. … Enfin toen in het eindexamenjaar 1953 van mijn opleiding waren er ook bedrijven die vroegen jongens aan van de school: we hebben een vacature zowel werktuigbouwkundig als elektrisch of chemie. Hebben jullie daar belangstelling voor? Er was ook een brief bij van de Gasstichting. Ik weer naar ‘mijn’ gasbedrijf: jongens hebben ze bij de Gasstichting een afdeling productie? ‘… moet je doen.’ Ik deed het. Eerst dus op en neer reizen, dagelijks Utrecht-Scheveningen v.v. want ja…ik had toen een salaris van f 275,- in de maand, aanvang. Nou dat was mooi, want normaal was alle aanvangssalaris voor iemand na mijn afstuderen was ca. f 250,- in de maand. Aan de Parkweg 17 zaten ze. Nou mooi, eerst daar een paar maanden op het laboratorium voor allerlei soorten gasanalyses en daarna ambulant werk. De Gasstichting die is opgericht in 1928; directeur ir. De Voogd. In die tijd had je meer dan 100 gasbedrijven .. . er zijn nu in Nederland iets van 65 gasleveranciers, dat zijn ‘slechts’ administratieve bedrijven. Er zijn maar zeven bedrijven, die zorgen voor de gasdistributie vanaf een centrale inkoop naar de 7 miljoen kleinverbruikers, zoals u en ik en naar de industrie, niet de hele grote industrie.”
“Op het merendeel van de bedrijven waren geen mensen die het gas konden analyseren, maar ja, gasanalyse daar dacht men ook niet zoveel aan, als het maar brandde. Nou en dan hadden ze een vlam in de werkruimte, nou als die het normale beeld had van de vlam zoals ie moest zijn dan was het goed. Sinds 1950 werd ook al aardgas door een enkel gasbedrijf gedistribueerd en ook aan een industrie verkocht.”
“Maar ja hoe werd dat steenkoolgas nou gemaakt? In retortovens of kamerovens dus zeg maar ruimtes van vuurvast materiaal waar de kolen in kwamen. Dan werden ze in 12 uur of 24 uur vergast en vervolgens werd het er als cokes uitgehaald en dan werd weer een nieuwe lading steenkool in gedaan. Hoe die ovens werkten was ook wel van belang, want die hadden ook maar een beperkte levensduur: zeven jaar, tien jaar, 20 jaar, maar daar moesten ze het dus mee doen. Een gasdirecteur moest ooit eens een gashouder kopen, die een levensduur van 30 jaar had of een beetje groot, een vergassingsinstallatie van 20 jaar, daar zat geen ervaring in, dus die man had hulp nodig. Dan kon die dus gaan naar zijn buurman of hij kon gaan naar een centraal instituut. Nou dat is toen in 1928 opgericht en dat heette de Gasstichting.”
“Men had nodig een centrale instantie, die ook kon kijken wat koopt nou zo’n gasbedrijf. Ja, die koopt in, de steenkool. Wat koopt ie ook in? IJzeraarde/ijzeroer, ja wat is nou ijzeraarde? Dat is een platweg gezegd een zacht soort ijzererts, die werd dan gebruikt op een gasbedrijf om de zwavelwaterstof, de beruchte H2S er uit te halen. Is dat nou voornamelijk tuinaarde of is het meeste ijzerhoudend? Dus men wilde graag dat ook onderzocht hebben op het ijzergehalte en de effectiviteit. Steenkool dat had je ook in allerlei soorten vanaf een betere soort turf, maar het betekent wel dat wat er dan als steenkool verkocht werd dat dat geschikt diende te zijn voor de vergassing. Daar zijn allemaal analysemethoden voor. Ja waar haal je nou die analysemethoden? Bij de Gasstichting, daar zaten ook mensen die daar verstand van hadden. Die dus konden helpen om die bepalingsvoorschriften te maken.”
“Wat had zo’n gasbedrijf ook nodig? Die wilden toch ook getalsmatig kunnen uitdrukken hoe de kwaliteit van het gas was. Dus dan ga je over de calorische waarde spreken. Toen nog in calorieën, maar tegenwoordig in megajoules. Dus werd zo’n oven gekocht op basis van garanties van ‘meneer als uw kolenkwaliteit van die waarde is en dan zorgen wij dat hij draait bij 1200 graden in de vergassingsruimte en dan komt er zoveel kubieke meter gas uit de steenkool.’ Haalde je dat ook in de praktijk? Daar moet je een garantieproef voor doen. Die deed dan ook de Gasstichting, die kon dan ook als onpartijdige derde zorgen voor de weging, zorgen dat de kwaliteit van de kolen werd vastgesteld en de bepaling van de kwaliteit van het gas dat er uit kwam.”
“Dus als Gasstichting kwam je bij dat gasbedrijf en dat moest jou dan betalen. Daar kon het laboratorium van draaien en daar ging je als technische man op bezoek. Dat heb ik ook gedaan, als werknemer van de afdeling productie. Een heleboel bedrijven hadden een abonnement op bedrijfscontrole. Dan deed je daar waar de directeur van het gasbedrijf van zei, dat wil ik onderzocht hebben. Dat was ook altijd de controle van de productieovens. Is de verbranding goed geregeld, niet te veel lucht, niet te weinig lucht, zijn er lekkages?”
Zat aan de Parkweg ook het laboratorium?
“Ja, de bovenste etage, dat was laboratorium. Naderhand ook op de eerste etage, de researchafdeling. De Gasstichting is ook gegroeid en groeide daar uit. Toen hebben ze op het gasbedrijf Trekvliet gewoon ruimtes kunnen krijgen.”
“Gasmetercontrole, dat gas bij de afnemers moest ook gemeten worden. Gasmeters en gasmeting is mijn grote liefde geworden. Zo’n gasmeter staat dus bij de mensen thuis en in die tijd had je nog geen herijkplicht en zo’n gasmeter is toch wel een redelijk ingewikkeld systeem van leer, heel bijzonder geitenleer, dat dan met een heel geheimzinnige olie wordt geïmpregneerd, want dat moet 30, 40 jaar soepel blijven, dat beweegt, mag niet worden aangetast door het gas en moet dicht blijven. Dat is dan met een bokkepootolie, zo heette dat, geïmpregneerd, dat waren de grote bedrijfsgeheimen nog van de meterfabrikanten. Maar zo’n meter moet ook af en toe gerepareerd worden, want een nieuwe meter was toch wel duur. Gaat dat nou op een goeie manier? Daar was ook een controle op. Dus dat waren allemaal weer dingen die bepaald moesten worden.”
“Waar deden ze ook aan? Ontwikkeling en de bouw van gasverbruikstoestellen. Hoe kun je nou zo’n gastoestel veilig maken? Want bij de volledige verbranding van gas, koolmonoxide-vorming, ga je dood. Dus zo’n gastoestel mocht eigenlijk geen koolmonoxide geven. Hoe weet je dat? Nou dat heeft tenslotte geleid tot het keurmerk van toentertijd de Gasstichting. De Gasstichting die publiceerde dan ook elke maand een lijst van de toestellen die goed gekeurd waren. De Gasstichting had ook een prachtige bibliotheek en de publicaties die daar stonden werden besproken met een korte inhoudsopgave. Dat konden dan ook de gasbedrijven lezen en die zagen, hé wordt er nou iets gepubliceerd in Duitsland over die en die ovenbouwer?”
“Over omzetting van aardgas naar stadsgaskwaliteit, heb ik ook over gepubliceerd, berekeningen gemaakt, dat hebben we heel veel gedaan. Bij het eerste bedrijf waar wij aardgas hebben omgezet mocht ik dat samen met een collega Han Vernout doen, dat was Meppel. Daar hebben we aardgas omgezet in een toestel dat voor watergas geschikt was en dat lukte, 1955-56, denk ik. Dat onderzoek: wat kan je nou met aardgas doen? Dat is een heel belangrijk, een groot productie- en researchproject geweest van de Gasstichting, uit eigen kosten betaald. Naderhand toen zeiden ook andere bedrijven, ja daar willen we toch ook meer van weten. Toen is dat de COOK geworden, Commissie Onderzoek Koolwaterstoffen. Dat is toen een aparte club geworden onder auspiciën van de Gasstichting. Daar is ook enorm veel onderzoek naar gedaan, maar ook onderzoek naar het gebruik van aardgas puur, want wat je ook doet, als je aardgas omzet dat kost energie en wat je tenslotte verkoopt, dat is minder energie dat je er ingestopt hebt om het te maken. Alleen als je het omzette dan had je het voordeel dat je het bestaande gasnet kon gebruiken, want om dat aardgas te gebruiken moest het onder een hogere druk naar de klant. Normale stadsgas 6 tot 8 millibar, toen heette dat 60-80 millimeter waterkolom, maar die uitdrukking mag je niet meer gebruiken. Dat aardgas dat we toen hadden, toen hadden we het Gronings gas nog niet, dat was het aardgas 300. Dat betekent aardgas dat je meet en gebruikt bij 300 millimeter waterkolom gasdruk. Dat vereist een andersoortig gastoestel. Daar moesten keuringseisen voor worden gemaakt, moesten gekeurd worden. De gasbedrijven wilden niet dat er ramsjpartijen gastoestellen op de markt kwamen. ‘We leveren jou alleen maar gas, als je een gastoestel hebt dat gekeurd is door de Gasstichting’. Tegenwoordig is een EG-keurmerk verplicht. Vandaar toentertijd ook elke maand die publicaties van dat gasfornuis en die gaskachel en die gasgeiser.”
“Op adviseursgebied waren we één van de eersten van de wereld, dacht ik. Gaslek zoeken dat deed je met een apparaatje, maar dan moest je op straat lopen boven de leiding. Destijds was dat de afdeling leidingen die dat deed. Maar het meeste gas is weggewaaid, dus je moest echt sporen gas kunnen vinden. Dat was lastig. Toen kwam Kees de gashond, die hond is afgericht op verschillende soorten gas en die was in dienst van de Gasstichting. Hij werd begeleid door iemand uit Meppel die van honden hield en die werd toen de gashondenman van Kees. Dat was ook toen een onderzoek. Kan die gashond nou het verschil maken tussen het aardgas of tussen rottingsgas uit het riool van die gemeente? Ja, dat kon tenslotte. Het gas dat zelf gemaakt werd uit aardgas dat rook vaak niet. Naderhand ook het Groningengas niet. Daar moest ook een geur aan worden toegevoegd. Het moest geodoriseerd worden, maar ja als je te veel odorant geeft dan stinkt het de grond uit en geef je te weinig dan ruiken de mensen het niet. Nou hoeveel odorant moet je nou toevoegen wil het verantwoord zijn? 18 mg per kubieke meter tetrahydrothyofeen. Hoe bepaal je dat? Het moest dan een man worden, een speciale man en die mocht ook niet verkouden worden. Voordat je daar achter bent, is er ook veel onderzoek.”
“In de zestiger jaren is de Gasstichting het Gasinstituut geworden. De verhuizing naar Apeldoorn in begin jaren zeventig heb ik niet meegemaakt. Toen was het al Gasinstituut VEG (Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven) en redelijk recent is het overgenomen door KIWA.”
“Ik ben dus zelf in 1953 bij de Gasstichting in dienst gekomen. In 1970 ben ik weggegaan. Toen ben ik bij het ministerie van Economische Zaken gekomen, directie gas, tot 1992. Toen ben ik met pensioen gegaan, tot mijn spijt. …. dat ik zeg nu en dit is dan mijn amen, met hart en ziel ben ik gasman geweest”.