Echo’s van de werkvloer
Henk Kuijpers en Aad Zuidwijk, De Grinnell
In het kader van het onderzoek naar de firma De Grinnell in de Binckhorst werden de afgelopen tijd diverse oud-medewerkers geïnterviewd. De eersten waren Henk Kuijpers en Aad Zuidwijk, die wij in mei 2016 spraken.
A: Wij zijn eigenlijk gekomen, via een koppelbaas, om de boel te verbouwen. Om allerlei aanpassingen te doen aan het gebouw.
H: Ja, we zijn samen daar gekomen.
A: Centrale verwarming erin maken, grote heaters, magazijn aanleggen en de buitenopslag en een rijwielstalling maken onder een grote overkapping. Dat was in augustus 1967. Dat was in de tijd van de koppelbazen.
H: Als er daar geen werk was, gingen we ergens anders heen, naar de haven. Aan het eind van de week kreeg je je geld cash in een loonzakje.
A: Maar dat was bij De Grinnell ook, er stond op dat zakje wel wat er ingehouden was.
H: Dat ging zo, pas een poos later kwam de Giro.
A: Toen gingen we naar een tweede koppelbaas, een zekere Jaap Kok, want de vorige koppelbaas zei ”ik stop ermee, het gaat niet meer” en toen zijn we voor hem gaan werken, maar die stopte er ook mee. Toen zeiden we tegen de toenmalige bedrijfsleider [van De Grinnell] dat we ermee moesten stoppen. Hij vroeg ons of we er iets voor voelden om te blijven, hij wilde ons wel houden namelijk.
We hadden twee koppelbazen versleten en toen bood hij dat aan en toen zeiden we, we leveren wel wat in, maar laten we het maar doen. Dat gerommel werden we ook een beetje zat.
H: Toen wij begonnen, werkten we 8 uur per dag en werkten we iedere avond 3 uur over.
A: Ons salaris was niet zo hoog en dat werd aardig gecompenseerd met overuren. In het begin had ik geloof ik iets van 150 of 175 in de week, guldens.
Wat was uw taak bij De Grinnell?
H: Ik zat in het magazijn, hij gaf de lijsten uit voor de buizen en dergelijke aan de mensen van de werkplaats en ik kreeg de lijsten voor het magazijn. We waren met een man of vijf en ik leidde dan het magazijn en wij zorgen dat alle kleine dingetjes, alle bouten en moertjes, dat dat allemaal klaarstond. Het hele magazijn hebben we opgezet daar en de hele werkplaats hebben we aangepast. Ze werkten veel voor de zuivelindustrie, ze maakten veel koelers en andere spullen van RVS. Ze leverden ook centrale verwarming, in de Zaanstreek. Toen gingen we langzaam over op sprinklerinstallaties.
Ja de sprinklers kregen we aangeleverd in een doos, daar zaten een soort honingraatjes in en daar zaten twee lagen van 50 stuks in. Die zaten heel goed verpak. Alles aan losse materialen wat binnenkwam, we hadden stellingen vol met fittingen, bouten moeren enzovoorts. Dat zat allemaal in het achterste gedeelte van de hal. In het begin hadden we het vóór staan en toen hadden ze de ruimte daar nodig en toen hebben we achter een heel platform gemaakt en daar hebben we een heel nieuw magazijn opgezet.
Hoe was het gebouw ingedeeld?
H: Het was een grote hal. Aan de ene kant stonden lasbanken en fitbanken. Daar werden de pijpen klaargemaakt en afgelast en dan werden ze achter in de rekken neergelegd voor transport naar de werken toe. Aan de andere kant waren dat dan de dunnere maten, de draagpijpjes.
Waar kwamen de sprinklers vandaan?
H: Die kwamen rechtstreeks uit Engeland vandaan, van Mather & Platt. Die waren er in heel veel uitvoeringen uiteraard. Voor verschillende soorten branden heb je verschillende soorten sprinklers nodig.
Dat was ook al in die tijd, is daar veel aan veranderd?
H: Het bulpje wat er in zit, het glaasje, dat is kleiner geworden. Zodat hij sneller klapt.
A: Heel het systeem is ook wel veranderd, toentertijd werd er heel veel gelast, net als bij centrale verwarming. Dat wordt nu niet veel meer gedaan. Wij waren al overgegaan, dat kwam allemaal uit Amerika, op koppelingen. Dat was om de pijpen aan elkaar te koppelen. Daarvoor had je flenzen en nadien ging het met koppelingen, dan werd er een rand ingedrukt met de groefmachine en dan ging er een koppeling omheen. Dat was ook nog een beetje flexibel. Snelbouw en dat gingen wij toen ook gebruiken. Alles werd ter plekke gekoppeld er werd in de werkplaats niets meer gemaakt. We maakten er nog een lasdop op, waar de sprinkler op kwam.
Die leidingen waren gevuld met water?
A: Ja en aan het eind was de automatische sprinklerklep, die deed ik nadien toen ik daar achter zat. Ik was eigenlijk de enige in Europa en misschien van de hele wereld die sprinklerkleppen opbouwde.
Voor verschillende gebouwen en voor verschillende branden heb je andere soorten kleppen. Je hebt droog-natsystemen en nat-nat en droogsystemen.
Kunt u in het kort uitleggen wat dat is?
A: Bijvoorbeeld bij de Bijenkorf, daar lopen alle leidingen binnen, dat is een nat systeem. Daar zit een sprinklerklep in, die heeft zowel boven als onder de klep water staan. Onder de klep de druk van de druktank, want je hebt meestal geen water in de buurt. Dus dan hebben ze een druktank van 8 atmosfeer en door de membraanverhoudingen zat daarboven een druk van 3 atmosfeer.
Je hebt ook gebouwen met hallen, die bij vorst, omdat de sprinklers bovenin hangen, kunnen bevriezen. Dat is een droog systeem. Er staat wel druk onder het membraan, maar erboven zit luchtdruk.
H: Bij de petrochemische industrie, bij die Shell bollen op de Maasvlakte, daar zitten allemaal droge installaties in. Daar zit ook geen bulpje in de sprinkler, maar een open sprayer.
A: Er zijn veel systemen. Sommige gebouwen hebben het meeste binnen, maar ook een overkapping buiten. En die overkapping moet heel anders besprinklerd worden dan binnen. Meestal met een tussenklep ertussen. Want je kunt daar geen water inzetten.
Toen de computer kwam, computerruimtes, die waren vroeger heel groot, maar ze wilden niet dat je daar met water ging spuiten. Dat deden ze dan weer anders, daar hadden ze een fyreklep voor en daar zat ook een glaasje in. Als dat sprong, dan ging er een klepje open en die dichtte het gat af waar de sprinkler had gezeten. maar die liet water doorstromen en dan zat er ergens buiten de muur een sprinklertje en die blies al dat water af. Je zal zeggen, wat heeft dat dan voor nut, zodra het water gaat stromen, gaat de klep open en dan krijg je alarm…en het gaat om het alarm!
Bij branden op de dag, gebeurt er niet zo gek veel, omdat er dan mensen in het rondte lopen, die het zien. Maar het gaat meer om ’s nachts en ‘s avonds als er niemand meer bezig is. Het zijn vaak hele grote projecten en in de verste uithoeken, daar kan iets gaan gebeuren.
Eerst dachten ze dat het water belangrijk was, maar dat is het niet in eerste instantie. In de eerste plaats is de signalering belangrijk. Er gaan alarmbellen af, toeters en bellen gaan af, letterlijk en figuurlijk, zodat er ingegrepen kan worden. En dan gaat ie sproeien. In films zie je wel eens, dat alle sprinklers in een gebouw gaan sproeien of in een hele gang. Maar zo werkt het niet. Daar waar de temperatuursverhoging is, daar springen de glaasjes en daar gaat ie sproeien. En naarmate dat uitbreid, gaat het verder. Maar de bedoeling is het te lokaliseren, de temperatuur omlaag te brengen en pas in laatste instantie wordt het water gebruikt om te blussen. Maar dat is niet de hoofdzaak.
De temperatuur omlaag brengen, ik weet niet of u wel eens brandfilms hebt gezien, maar zodra de temperatuur omhoog gaat lopen, dan zie je het langs het plafond golven en soms op een afstand van een meter of tien vliegt het ineens in de brand, vanwege de temperatuursverhoging. En dan krijg je van die verstikkende zwarte rook. Als je nu weet te gaan sproeien om die temperatuur omlaag te krijgen, dan krijg je een dunnere grijze rook en dat is geen verstikkende rook.
Welke ruimtes waren er nog meer, behalve de grote hal?
H: De ruimte bovenop het kantoordeel, dat is begin jaren zeventig erop gebouwd. Dat achterste stukje was er wel, dat was de tekenkamer en die werd toen te klein. Die is toen uitgebreid, het werd een grote tekenkamer met achteraan een paar kantoortjes.
En op de begane grond?
H: Daar zat de directie onder andere.
A: Op die tekenkamer zaten speciale sprinklertekenaars. Vroeger dachten ze, sprinklers zijn net zoiets als centrale verwarming, maar dat is het niet. Het is steeds verder ontwikkeld en later ook door de elektrische systemen er in en magneetdeuren. Zodra er alarm is, laat die magneet los en dan rolt zo’n deur dicht. En de airco, die kwam. Het probleem was in Amerika, daar hadden ze al eerder airco in grote gebouwen, dat vaak de brand zich uitbreidde door het aircosysteem. In het aircosysteem, daar kwamen allemaal afsluitkleppen in te zitten met een veer en die werd vastgehouden door twee koperen plaatjes met soldeer ertussen.
H: Er waren natuurlijk vertegenwoordigers, die verkochten in een bedrijf een sprinklerinstallatie en dat werd op de tekenkamer helemaal uitgewerkt. Alle ruimtes werden opgemeten, hoe groot de diameter van de buizen moest zijn. Dat kwam dan naar beneden toe. Toentertijd hadden we 40 tot 50 verschillende werken tegelijk.
U vertelde dat de tekeningen van boven kwamen. En wat gebeurde er daarna?
H: Eens in de week was er vergadering en dan kwamen de chefs van de buitendienst erbij en dan werd er gezegd, daar moeten we beginnen en dan daar en daarop inspelend moest wij dus zorgen, dat alles klaar was. Dat werd dan in de grote hal allemaal geprefabd.
A: Als je die hal binnenkwam dan liep er links een monorail van voor tot achter en dat werd vervangen door een tweede, en achter liep er eentje dwars. Dat was boven de fitterij. Vooraan lag alle opslag van pijpen en aan de zijkant had je een stukje bankwerkerij. Daarachter was aan de linkerkant de hele fit-afdeling, daar werden de grotere pijpen door de lassers alvast voorbewerkt en daarachter werd het afgelast en daarachter werd de pijp op maat gezaagd en van draad voorzien en dan ging het in bundels in de rekken achter. Achter die muur had je de sprinkleropslag, de fittings en bouten en moeren.
En dat werd dan in één groot pakket samengevoegd?
H: Een pakket? Soms was dat wel een vrachtwagen of vijf en waren ze een jaar of twee bezig op een werk. Meestal hadden we drie vrachtwagens op een dag, die vol de deur uitgingen. Er waren ook werken waarbij de buizen verzinkt moest worden. Dan ging het vanuit de fabriek naar de verzinkerij In Alblasserdam, eerst in Rotterdam/Schiedam, toe en het werd daar weer opgehaald.
Dan staat zo’n vrachtwagen vol met spullen voor een bepaald werk. Wie voerde dat uit?
H: Er was een ploeg buitenmensen. In de jaren 70 waren dat 150 buitenmonteurs. Met 20 man in de werkplaats moest dat allemaal bevoorraad worden. Ja en dan waren er nog kantoormensen en tekenaars, dat waren er ook nog aardig wat bij elkaar. Er stonden vijf van die grote tekenborden op een rij en dat maal acht, er stonden dus zo’n veertig tekenborden.
A: In de fabriek hadden we in de toptijd zo’n 35 man.
Werkten jullie door het hele land?
H: Ja, niet alleen door het hele land, maar we hebben ook eens een zending naar Saoedi-Arabië gehad en naar Portugal, het ging overal heen.
A: De grootste klus is toen geweest voor Stork Werkspoor in Al Ain, dat ligt 200 kilometer de woestijn in, in Dubai, daar kwam een powerstation, beveiligd.
Werkten er alleen maar mannen?
H: Bijna allemaal, er waren vijf vrouwen op het kantoor.
A: Oneerbiedig gezegd alleen maar om te typen. Sprinklertekenaars, dat waren ook allemaal mannen, dat kon je trouwens nergens leren, alleen in een bedrijf.
H: Het leuke van de firma was, er liepen Italianen, Spanjaarden, Surinamers, Antillianen er liep een Tunesiër, er liep van alles en er liepen misschien vier of vijf Hollanders. En dat ging altijd wel goed, het was altijd wel lachen.
A: Het hele stel ging goed met elkaar om, over integratie gesproken. Vooropgesteld, dat ze zo goed als allemaal Nederlands spraken. We hadden een Spaanse ploeg, maar die spraken allemaal Nederlands.
H: En wij leerden ook Spaans, alleen de slechte woorden. We werkten vaak drie avonden in de week over en dan werd er een avond Spaans gehaald en de andere avond werd er Chinees gehaald en dat ging leuk met elkaar.
Wat hebben jullie voor opleiding?
H: Ambachtschool.
A: En dat heb ik nog niet eens gehaald. Op mijn vijftiende ben ik gaan varen op de grote vaart. Toen ik mijn vrouw leerde kennen toen ben ik gestopt met varen en kwam ik terug en moest ik toch wat gaan doen. Zo ben ik voor een koppelbaas gaan werken. Daar werd wel een beetje op neergekeken. Het ging ook wel zo dat er gezegd werd, jij bent vandaag timmerman, of jij bent loodgieter.
Via een koppelbaas ben ik binnengekomen en daar hebben wij elkaar ook leren kennen. We werden naar diverse werken uitgestuurd en ik ben eigenlijk vele jaren later als chef werkplaats weggegaan. Toen de mensen op de inkoop weggingen, toen dacht ik, ik heb genoeg gesleept en gesjouwd, laat mij maar op de inkoop zitten. Naderhand heb ik de inkoop geregeld.
H: Na de ambachtsschool ben ik bij een constructiewerkplaats gaan werken, daar maakten we hekwerken voor op flatgebouwen en dergelijke, alles wat ijzerwerk was voor de bouw. Dat was in Den Haag en dat is naderhand naar Pijnacker verhuisd. Het heette MOHA, Mol Den Haag, het zat in de 1e van der Kunstraat. En daarna, ik kon niet zo best tegen de kou, toen ben ik de vrachtwagen opgegaan, als bijrijder. Toen heb ik bij Van Heijst gezeten, totdat het Van Heijst slecht ging en ik de jongste was, die erbij kwam en er als eerste weer uitlag. We vervoerden plaatradiatoren en ook kolomradiatoren
Wanneer bent u weggegaan bij De Grinnell?
A: In oktober 1979 ben ik weggegaan.
H: Ik ben tot oktober 2008 gebleven, ik heb m’n pensioen daar gehaald.
Was dat steeds aan de Jupiterkade?
H: Ze zijn in 1991 verhuisd naar Woerden, vanaf 1967 tot 1991, bijna 25 jaar heb ik daar gezeten. We hebben ongeveer 20 jaar in Woerden gezeten, ik heb alles bij elkaar daar zo’n veertig jaar gewerkt.
Heette het bedrijf toen nog De Grinnell?
H: Nee, het is begonnen met De Grinnell, daarna is er een bord overheen gekomen van Wormald, dat was een Australisch bedrijf. We zijn, in de jaren 80 geloof ik, overgenomen door Wormald. Daarna is het Ansul Wormald geworden en wat hebben we nog meer gehad? Het laatst heette het Tyco, Tyco is Amerikaans. Naderhand is het ADT geworden.