Echo’s van de werkvloer
L. Bierens, Rijks Automobielcentrale (RAC)
Met de recente herontwikkeling van de RAC-hallen, die in 2020 op gang kwam, richtten we ons als SHIE ook naar de historie van het bedrijf. In een serie interviews spraken we met oud-werknemers. Lois Bierens werkte er eind jaren 60, eerst een korte periode als magazijnmedewerker en na zijn diensttijd enige tijd op kantoor. Samen lang genoeg om een beter beeld te krijgen van een aantal aspecten van de RAC.
Hoe kwam u terecht bij de RAC, wat heeft u voor opleiding gedaan?
“Ik had geen opleiding, althans ik had de MULO gedaan, maar net niet afgemaakt. Later heb ik een HBO opleiding succesvol gevolgd en ben ik heel ander werk gaan doen. Mijn eerste baan was bij een automobielbedrijf, Marten Rosier, importeur van SIMCA en TEMPO, aan de Wegastraat, een zijstraat van de Binckhorstlaan. Hij had daar een grote garage met een showroom en een kantoor erboven. Ik werkte op het kantoor op de boekhouding.
Mijn vader was een keer aan het werk bij de RAC. Ik werkte toen een jaar bij Rosier en had het niet echt naar mijn zin. Hij heeft voor mij geregeld dat ik bij de RAC kon gaan werken, in het magazijn. En dat vond ik leuk, want op het kantoor zat ik maar stil en hier was ik volop in beweging. Het was ook een ander slag mensen, dat hier werkte. Het waren veelal mannen, maar vooral technisch en dan vooral veel handarbeiders. Na mijn diensttijd heb ik op kantoor bij de technisch tekenaars gewerkt.”
Wat deed u in dat magazijn?
“U kent de rol van de RAC in Nederland? Ze deden aankoop, onderhoud, verbouw en verkoop van het rollend materieel van onder andere de PTT en andere Rijksauto’s. Ons magazijn was het landelijk verdeelpunt. We hadden een grote garage daarbij. Het waren eigenlijk drie eenheden. Als je vanaf de Calandstraat, in de richting van de Waldorpstraat, linksaf de 1ste Van der Kunstraat in gaat dan had je daar op de helft, rechts, de RAC. Eerst was daar de garage en een laswerkplaats en doorsmeerputten . Daarnaast was ons magazijn met twee kleine kantoortjes aan de achterkant en twee aan de straatzijde aan der Van der Kunstraat . Dan was er de schilderswerkplaats met een spuiterij. Aan het eind van de straat, rechts, in de punt was het parkeerterrein van ons, voor het oude rollend materieel, dat verkocht werd. Als je de straat overstak, was er aan het eind van de straat, rechts, op de hoek met de Waldorpstraat, een groot kantoorgebouw van Standard Electric / ITT. Links daarvan dan ons kantoor met de technisch tekenaars, daar heb ik ook een tijd gewerkt. Dan had je daaraan vast de oude hal met het puntdak, en daarnaast was een garage met een rond dak met daarin een aantal kantoortjes aan de linkerkant, gezien vanaf de Van de Kunstraat. In die hallen werden allerlei auto’s geparkeerd. Tussen de twee hallen was nog een magazijn van ons. Tussen de 1ste Van der Kunstraat en de 1ste Lulofsdwarsstraat stonden de garages, de hallen en een kantoor van ons, de tweede eenheid. Aan de overkant van de 1ste Lulofsdwarsstraat was de derde eenheid een grote timmerwerkplaats. Daar werden bijvoorbeeld de postauto’s ‘ingetimmerd’. De technische dienstauto’s van de PTT die hadden allemaal van die kasten in de auto’s zitten en dat werd daar allemaal ingebouwd.”
“Op nr. 145 aan de 1ste Van der Kunstraat was de ingang voor de kantoormensen, de witte boorden. In die tijd was er nog een duidelijk standsverschil. Zij waren klassenbewust en wij niet. Dat klassenbewustzijn was sterk, ze voelden zich heel wat. Het was wel niks, maar die mentaliteit droegen ze uit. Autoritair en autoriteit gevoelig. Wij werkten bij de ingang nr. 143, dat was onze ingang. Er werkten veel jongens van mijn leeftijd en ook ouderen. In het hele bedrijf was een opbouw van jong tot oud.”
Wat stond er allemaal in dat magazijn?
“Een enorme partij rekken in rijen, ongeveer 1,20 m hoog, vol met vakjes, honderden vakjes. Je had allemaal een contingent. We werkten daar met vijf man. Bij de ingang hadden we een hele grote balie, dat was de inpakbalie, daar werkte iemand, die maakte pakjes van de bestellingen en die werden door het hele land verstuurd. Wij voorzagen dus allerlei andere vestigingen van materiaal. Bij de ingang was ook een kantoortje, daar zat de chef, de heer Rijns, een hele aardige vent en dan had je bij de ingang nog een kantoortje, er tegenover, daar zat de keurmeester. Alles wat binnen kwam werd eerst gekeurd of het goed van kwaliteit was.
We hadden ook autobanden, fietsbanden voor de postbodes op de fiets en bromfietsbanden en ook de binnenbanden. Dan hadden we onderdelen voor de bromfietsen, onder andere de Berini M 21 die reed daar toen rond. We hadden ook onderdelen voor de Daf, er reden Dafjes Variomatic. We hadden onder andere de drivebelts. Dat waren de rubber riemen die tussen de variomatic schijven ronddraaiden en allerlei andere onderdelen. De postbodes liepen vroeger met een Amerikaans, lichtgewicht, inklapbaar wagentje waar twee grote tassen overheen gehangen konden worden met poststukken. Die wagentjes waren heel vernuftig, maar erg kwetsbaar, die gingen nog al eens stuk. Daar hadden we ook een hele berg onderdelen van.”
“In de werkplaats werden de auto’s omgebouwd, daar werden bijvoorbeeld kastjes ingebouwd. Dan werd er een stuk uit de zijkant gezaagd van zo’n auto of zo’n busje. Daar werd dan een kast ingelast en daar zat bijvoorbeeld een gasfles in voor de technische dienst. Daar moest een deurtje voor gemaakt worden en dat werd ter plekke gemaakt. Er was in het magazijn ook een enorm rek met allerlei soorten staf- en hoekijzer en plaatmateriaal, staalplaat. Met een grote plaatschaar knipten wij de stukken uit die ze wilden hebben.
We hadden ook nog van die grote glazen mandflessen van 60 liter. Die zaten, met riet er om heen, in een hele grote ijzeren mand in een standaard. Zo kon je die fles kantelen om er wat uit te schenken. Met een grote kurk op de fles. Er zat een verschrikkelijk goedje in, een soort ontvettingsmiddel. Een keer gebeurde het, dat zo’n fles kapot ging en liep er 60 liter van die vloeistof het magazijn in. Toen moesten wij er onmiddellijk uit, want daar werd je helemaal high van.”
“Een vestiging in het land of een postkantoor, bestelde dan wat ze wilden hebben. De bestelling werd verdeeld onder ons en wij zochten het bij elkaar. In die vakken had je een kaart liggen en daar kon je dan op afkruisen hoeveel je er uit haalde, met een datum. Dan kon je zien: er moeten er bijvoorbeeld nog 14 zijn en dat telde je dan na of het klopte. Alles werd verzameld bij de ingang en werd dan bij de balie bij de ingang en verzendklaar gemaakt. Aan het eind van de dag hadden we dan een heleboel van die pakjes, groot en klein. Evert en ik, wij waren de jongsten, wij reden met de bakfiets. Je had in die tijd van die postbakfietsen, daar zat een huif op, die kon je aan beide kanten omhoog klappen. Daar duvelden we alle pakjes in. We hadden twee van die bakfietsen en dan reden we naar het postkantoor. Dat zat toen aan de Calandstraat, hoek Waldorpstraat rechts vlak voor de tunnel.”
“We hadden een flink magazijn en aan de overkant van de straat, tussen die twee hallen, daar hadden we nog een magazijn en daar stonden onder andere de balen met poetskatoen. Dat zijn uiteengerafelde stoffen en dat gebruikte de monteurs voor de handen of de gereedschappen of de vloer. Er stond daar nog veel meer spul, het grovere spul.”
Leverden jullie ook spullen aan de garage voor bijvoorbeeld reparatie van auto’s?
“Als het zo uitkwam wel. Het zou ook wel kunnen, dat we olie hadden voor de carters. We hadden een loketje tussen de werkplaats en het magazijn en daar kwamen die monteurs altijd vragen: ‘heb je dit voor me en heb je dat voor me?’ En dat toverden wij dan tevoorschijn. We konden goed met de jongens van de garage opschieten. In de schilderswerkplaats werkten allemaal oudere mannen, vijftigers misschien. In onze ogen toen was dat oud.
Aan de andere kant van het magazijn was de werkplaats en daar werden de auto’s gedaan. Ze hadden daar een zaagmachine met een afkortzaag voor stafmateriaal. Dat was ook de plek waar gelast werd. Piet was de lasser, daar kon ik het erg goed mee vinden. De leeftijd varieerde van 18 jaar tot ruim veertig. Het was een jonge energieke club.”
Dat ombouwen van auto’s, waar gebeurde dat?
“Gedeeltelijk in de garage en gedeeltelijk in de timmermanswerkplaats. Daar werden ze van binnen betimmerd, daar werden vakken ingemaakt voor gereedschap als ze buiten werkten. Het leuke is, ik kwam er misschien dagelijks, maar ik zou niet meer precies kunnen zeggen wat ze daar deden.
Wat ik wel leuk vond en daarin was ik beslist een uitzondering, ik was de enige die zich met beeldende kunst bezighield, toen al. Ik was toen net 18 en ik maakte daar ‘kunst’. In het tussenmagazijn, tussen die twee hallen. Tussen de middag haalde ik hout bij de timmermanswerkplaats en daar timmerde ik een paneel van. Soms gebruikte ik doek, jute zakken en dan haalde ik verfresten bij de schilders werkplaats en dan ging ik schilderen. Ik heb nog een schilderij uit die tijd, dat hangt in de keuken. Noël Dürock, dat was mijn pseudoniem. We hadden toen een vriendengroep en in die groep was het gebruikelijk om een andere naam te hebben.
Ik heb een keer een schilderij gemaakt, een variatie op Mondriaan, in die tijd was Mondriaan heel populair. In die tijd had Mondriaan een grote tentoonstelling en hadden de meisjes ook Mondriaan-jurken. Ik heb toen een schilderij gemaakt naar Mondriaan en een Pollock er overheen. Pollock was een man die met drip-art werkte, hij maakte druppels. Het was heel leuk, kleurrijk. Ik maakte fantasiefiguren en abstracten. Dat vond ik leuk en ook lassen. Ik kon niet lassen, maar tussen de middag ging ik naar de lasserij en daar lag allemaal afvalijzer. Dan zei ik ‘Piet, we gaan een kunstwerk maken’. Dat vond hij wel leuk. Dan hield ik het met een tang vast en hij laste het aan elkaar. Ik heb nog twee werkstukken over, die heb ik ergens op zolder, van dat soort abstracte kunst. Mijn interesse was kunst in die tijd en dat is het eigenlijk nog steeds. Ik maak nu objecten die ik in brons giet.”
Was er ook een opleiding aan het bedrijf verbonden?
“Ja, gelukkig wel. De monteurs, die kregen een opleiding tot automonteur. Daar deed ik niet aan mee, omdat ik dat werk niet deed. Wat we wel hadden, er werd gebruik gemaakt van een vormingsinstituut. Vormingswerk was gericht op mensen, op schoolverlaters van 16 tot 18 jaar en die gingen één dag per week daar naar toe. Die deden daar cultureel werk, creatief bezig zijn en daarnaast ook aan opinievorming, zal ik maar zeggen. Je leerde spreken met elkaar en ideeën uitwisselen, discussiëren met elkaar. Niet schreeuwen of knokken, maar met argumenten. Mij sprak het erg aan, trouwens die andere jongens ook en bovendien was het zo, één dag hoefde ik niet te werken en werd ik wel betaald. Dat was feest natuurlijk.”
Was dat specifiek voor PTT medewerkers?
“Op die dag wel, we hadden een heel stel jongens van de werkplaats, maar er waren ook jongens van postkantoren. Leuk vind ik, dat ik dat werk later zelf ook gedaan heb. Toen ik wat ouder was, ben ik alsnog een opleiding gaan volgen. Ik heb de academie gedaan en daarna heb ik dat ook gedaan [lesgeven] een jaar, maar ik vond het eigenlijk niks. Toen ben ik ander werk gaan doen. Voor mezelf vond ik het wel een mijlpaal, dat ik aan de andere kant van de tafeltjes stond. Ik heb er later toch wel veel plezier van gehad, het was een wereldtijd, die academie, fantastisch.”
“Dat vormingswerk deed ik één dag per week en dat was eigenlijk wel heel erg leuk. Scholing is sowieso goed en als het dan ook nog gefaciliteerd wordt. Er werd geïnvesteerd in het personeel. En die jongens kregen ook allemaal een cursus om hun autorijbewijs te halen. Ik niet, daar was ik wel een beetje pissig om, maar ik reed niet met auto’s natuurlijk. Zij wel, ze moesten die auto’s in en uit de garage rijden. Dat is nog een heel punt geworden, want na mijn militaire dienst, toen was ik ietsje mondiger geworden. Zij gingen op voor die rijschoolopleiding en ik wilde dat ook. Ik vond het niet eerlijk, dat was mijn mening op dat moment. En toen nam ik ontslag. Ik zei ‘dan ga ik weg’. Nou, een week later kreeg ik een aanbod, om ook mijn rijbewijs te gaan halen. Het was verbazingwekkend en ik kon ook opslag krijgen, kun je nagaan. Maar ik liet me er niet door weerhouden, want ik kon twee keer zoveel ergens anders verdienen. In die tijd was er volop werk te vinden bij uitzendbureaus. En ik werkte een paar maanden hier en een paar weken daar. Ik vond het helemaal niet erg, ik was begin twintig, dat was in de jaren zeventig.”
U bent na de militaire dienst nog wel naar de RAC terug gegaan?
“Ja, een goed jaar wel. In die tijd was het zo, dat de werkgever verplicht was je terug te nemen na de militaire dienst. Het was verder geen probleem, voor mij niet en ook voor de werkgever niet. Ik ging er weer gewoon werken, niet meer in het magazijn, maar op kantoor. Een soort jongste bediende, ik deed iets met het lichtdrukapparaat, een soort fotokopieerapparaat. Dat zag er niet zo uit als het huidige kopieerapparaat, maar was veel interessanter, want ook daar kon ik mijn creativiteit in kwijt. Lichtbeelden maakte ik. Het was een apparaat met vloeistoffen en het papier was geel, dat was lichtgevoelig papier. Het ging als volgt, je maakte een positief van een afbeelding of tekst op een film. Die legde je op een ander apparaat, met een deksel erop en dan ging er zo’n geel stuk papier onder dat lichtgevoelig was en dan werd alles wat sepia[kleur] op de film was, dat werd dan niet belicht en de rest wel. Dan kreeg je een positieve afdruk van iets. Ik kon daar heel leuk mee werken, met kortere of langere belichtingstijd, met vlekken en andere dingen. Ik ging daar echt mee experimenteren. Ik heb nog wat van die experimenten in een zwarte envelop bewaard.”
Op welk kantoor werkte u dan, bij het magazijn, of bij de hallen?
“Bij de hallen. In het kantoor boven het magazijn en de werkplaats kwam ik nooit. In het kantoor aan de overkant, rechts tussen de hallen en de Standard Electric / ITT. In dat kantoor heb ik een tijd gewerkt, op de begane grond. Daar werkten de technisch tekenaars. met hun tekentafels. Wat ze precies tekenden weet ik niet. Ik kwam daar in april 1969 en ik ben daar in de zomer, in juli of augustus, 1970 weggegaan.”