Echo’s van de werkvloer
A.H. Bakker, steenhouwerij
Eén van de laatste authentieke bedrijven die in de oude Laakhaven stand wist te houden tegen de verdrukking in van de revitalisering begin jaren 90 was de steenhouwerij van de firma Bakker aan de Waldorpstraat. Begin 2019 spraken we de heer Arie Bakker, één van de twee broers die het bedrijf in de jaren 90 nog draaide en uiteindelijk toch de deuren moest sluiten.
“Ja wij waren het laatste pand dat weggegaan is. Het pand dat had mijn grootvader allemaal zelf gemaakt, die hele gevel. Die gevel staat nu in het Louwman Museum. Dat vind ik dan wel geweldig dat het bewaard is gebleven.
Is uw grootvader het bedrijf begonnen?
“Ja, dat is C.P. Bakker. Het bedrijf heeft bestaan, ik denk, op twee jaar na, 100 jaar. 24 jaar geleden stopten we. Hij begon aan de Rottermondstraat en later is hij aan de Waldorpstraat begonnen. Of hij het pand heeft laten bouwen, dat geloof ik niet, dat was er al. Hij heeft dat pand met de grond wel gekocht. De grond liep vanaf de Waldorpstraat tot aan de Leeghwaterstraat, een heel diep pand, daar was ook de opslag.”
Want uw grootvader was die opgeleid als steenhouwer? Of hoe kwam hij daar zo toe?
“Mijn grootvader was geboren in Hoorn en hij was een weesjongen en daar is ie opgegroeid. Hoe hij hier verder in de steenhouwerij terecht gekomen is, zou ik niet zo weten. Het was een zeer kunstig man, hij heeft helemaal die gevel hand gemaakt. Hij heeft deze zelf ontworpen, hij kon ook heel mooi tekenen. Hij maakte ook altijd de grafstenen. Hij hakte met de hand, nu gaat dat allemaal automatisch, met zo’n mooie Elsevier letter, maakte hij een speciale letter met al die krulletjes zo, grote vakman. Hij had vijf zoons en vier zoons gingen ook in de steenhouwerij.”
Hoeveel mensen werkten er in het bedrijf?
“Dat was verschillend. Van heel vroeger zou ik het niet zo weten, maar ik weet wel dat er wel eens 4 á 5 man personeel was. In mijn tijd, toen ik het overnam met mijn broer, hadden we nooit meer als twee mensen personeel.”
U leerde dan het vak in de praktijk?
“Ja, in de praktijk en mijn grootvader was, geen hele fijne lieve opa, hij was heel erg streng, dat was hij ook voor zijn zoons. Als we van school kwamen had hij wel bij ons de discipline bijgebracht dat wij dingetjes moesten gaan doen voor de steenhouwerij. Toen we 14 jaar waren zaten we buiten op de plaats op een stuk steen, hadden we afgebroken stukken wit marmer, daar gingen we allemaal kleine stukjes van hakken. Dat werd gebruikt voor de witte lagen in de grafstenen, bij grafmonumenten. Daar waren we dan in de vakantie mee bezig. We verdienden haast niks, maar we kregen er iets voor… daardoor kwam je in het vak terecht.“
Wanneer bent u in het bedrijf terecht gekomen?
Ik kwam op een leeftijd van school af en toen mocht ik nog niet werken. Toen ben ik naar de ambachtsschool gegaan. Daar kon je het steenhouwersvak niet leren. Toen heb ik daar gekozen voor het schildersvak, huisschilder. Toen kwam ik op de leeftijd dat ik in de steenhouwerij mocht werken en ben ik gelijk ingestapt. Ik had een broer Nelis en het was erg vanzelfsprekend dat wij in de zaak gingen. Het eerste weekloon dat ik daar kreeg van mijn opa was f 7,50. Toen zei mijn moeder OK f 5,- voor mij en dan mag jij een rijksdaalder hebben. Ik was 16-17 jaar.”
Opa maakte grafstenen en ook nog andere producten?
“Ja, we maakten van alles, winkelpui bekledingen, we maakten ook etalages, portaaltableaus die werden allemaal van marmer gemaakt. Allerlei soorten winkels, ja, ook van die gladde dingen… voor bonbonzaken. Dat was een hele verscheidenheid. Verder maakte je van alles, tafelbladen…
Het was allemaal marmer en je had ook wel dat je grafstenen maakte voor rijkere mensen en die wilden graniet hebben. Graniet is een heel harde steen en dat werd dan gepolijst in Italië en dan kant en klaar overgebracht. En de letters kon mijn grootvader er niet inhakken daar was die steen te hard voor. Dat werd er dan ook machinaal ingeblazen.
Alles werd door ons geplaatst, overal, Oud Eikenduinen, Nieuw Eikenduinen, Ockenburg, Barbara, daar werkten we allemaal. Zeker wekelijks dat we er grafmonumenten legden.”
Is dat ook nog herkenbaar? Werd er ook een soort signering aangebracht?
“Nee, maar als ik grafmonumenten zie, die mijn grootvader heeft gemaakt dan zie ik het aan de letters. Hij had een bijzondere soort sierlijke letters. Verder hebben wij het zelf nooit gedaan. … ja hoe ging het.. .het moest goedkoper, sneller dat werd automatisch allemaal erin geblazen.
We kregen ontzettend veel marmer uit Italië, via een groothandel werd het besteld en dan werd het marmer aangevoerd per trein. Die groothandel zat in Rotterdam, de firma Depla, die zorgde voor de Europese steenhouwers dat die marmer kregen. Met de trein, kwam het vanaf HS. Eerst ging het lossen allemaal met de hand. De trein stond achter in de Leeghwaterstraat en later kwam Blansjaar. Die pakte zo vier of vijf van die platen op en ging hup.”
Hoe verplaatsten jullie dat binnen het bedrijf?
“Wat je nodig had, zaagden we gewoon ter plaatse waar die platen stonden. We hadden van die handzagen allemaal. Dan zaagde je een stuk af en dan ging het op de polijstbank, een grote machinale polijster. Nu gaat dat allemaal automatisch, maar toen ging dat allemaal met een slinger en dan moesten die schijven steeds van grof naar steeds fijner. Dan op het laatst ging je polijsten op de glanslaag. Dat deed je met hele dikke viltschijven met een bepaald
polijstpoeder en dan ging je de glans erop maken, daar zat zo’n mooie antieke glans op. Je moest vóór het hoogglans moest je er mee stoppen. Dan had je zo’n matglans en dan hadden we een speciale glans dat je echt die antieke patine had, dat was, zeker bij de antiquairs heel gewild. Die hadden van die prachtige mooie meubels en als daar zo’n vol glanzend ding op kwam, dat stond niet. Dat moest met de empire meubels die antieke tint erop komen. Mijn broer was heel goed in de antieke profieltjes in bladen te leggen. Al die steenhouwers hadden daar geen gevoel voor. Wij hadden dat wel omdat we toch veel met antiek te maken hadden, lagen we ook zo’n antieke patina op die bladen. Nou ze kwamen er voor vanuit het hele land.”
U bestelde gewoon een aantal platen? Hoe ging dat? Had u altijd wel een aantal dingen in voorraad?
“Ja, we hadden ook wel voorraad. Voordat het op was, moest je zorgen dat er nieuw was en ik wist zeker twee bedrijven in België en die deden ook in die antieke marmersoorten. Daar ging ik dan heen en daar hadden ze, dat noemde ze de steensoort St. Anna. Je had Napoleonmarmer. Je had allerlei soorten marmer en dan ging ik daar uitzoeken. Dat kwam overal vandaan, die mooiste antieke marmersoorten, die kwamen in feite uit Portugal. Maar enkele ook uit Levanto, dat is een marmersoort, dat kwam uit Italië. Ik zat in Italië en ik koppelde mijn vakanties aan het zakelijke vast. Dat ik zelf de marmersoorten ging zoeken in Italië. Ik ben in de groeves geweest in Italië waar niemand mocht komen, dat werd allemaal uitgezaagd. Dat was geweldig. Dan had ik weer zo’n wagentje en dan nam ik weer wat stenen mee. Nou dan zei ik: dat vind ik wel een mooi soort daar wil ik 20 platen van hebben. Dat werd opgeschreven tot je zo’n 30 ton bij elkaar had van allerlei soorten dat je uitgezocht had en dan werd dat vervoerd. Eerst met de trein, maar later ging het met auto’s met aanhangers.”
Kunt u enkele eindproducten opnoemen, zoals de gevel aan de Waldorpstraat…?
Ja, we hebben voor het Vredespaleis gewerkt, de fontein op het Binnenhof en op Huis ten Bosch hebben we de treden gerepareerd. Het werd ook steeds meer restauratie. We hebben de pomp, die staat op de hoek van het Lange Voorhout, die hebben we toen ook gerestaureerd.
Ik zal nooit vergeten op Paleis Huis ten Bosch, daar deden we dan de trappen. En eens in de week, dat was dan op maandag, dan kwamen koningin Juliana en Prins Bernhard daar heen. Dan was altijd die maandag bespreking. Bernhard zag je nooit, maar zij kwam wel eens naar buiten om een praatje te maken. Dat zal ik nooit vergeten: “Hoe gaat het heren en krijgen jullie ook koffie?” Ja, zeg ik, is allemaal prima verzorgd hoor. Dan stonden die wachters te kijken wat gebeurd er nou? Zo was zij. Het contact met haar was heel leuk, zal ik nooit vergeten.
Ook in Wassenaar veel gewerkt. Wat leuk is, kwam een kunsthandelaar naar mij toe die zat op Wassenaar en die moest een nieuwe gevel hebben en hij zegt: “dat moet een beetje snel gebeuren” Dat was in maart, maar ik zeg: in deze tijd februari dan doen we dat niet, want als het gaat vriezen dat kunnen we niet hebben met die specie. “Tjonge, jonge, ik verwacht het koninklijk huis”. Hij had een schilderij van Wilhelmina en hij zegt: ”dan verwacht ik wel dat ze komen”. Nou, ik zeg, we gaan het proberen. We hadden gelukkig het weer mee en we hebben die gevel neergezet en het was geweldig, maar in schafttijd gingen we altijd naar binnen, ja ging ik die schilderijen bekijken dat is mijn tweede hobby geworden. Zo doende kom je overal mee in aanraking.”
Wanneer is nou die omslag gekomen dat er veel meer gemechaniseerd ging gebeuren?
“Nou, dat ging heel langzaam allemaal automatisch. Er ging toen nog heel veel met de hand, maar we hadden ook wel machines, oude machines, maar ik kan me wel herinneren, later kreeg je die diamantzagen. Dat was natuurlijk geweldig, vroeger had je die niet, had je carbonschijven. Dat was wel heel anders, die schijven klapten wel eens uit elkaar. Dat ging veel langzamer door het marmer heen. Dat was het begin wat ik heb meegemaakt van het zagen. We hadden zo twee van die zaagmachines en dat ging allemaal heel rustig en op een heel voorzichtige manier maar met die diamantschijven ging het allemaal wat sneller.”
Hoe zag het bedrijfspand vanuit de Waldorpstraat gezien er van binnen uit, kwam je dan direct in de werkplaats?
“Dan kwam je direct in de werkplaats, ja, dan kon je helemaal doorlopen, het was één pand. Tenminste, naast ons zat de Ford. Aan de andere kant zat de bierbrouwerij van Oranjeboom. Het waren wel twee panden naast elkaar. Want tante Malie [zuster van moeder] woonde daar boven. De werkplaats was op de hele begane grond. Daar onder waar mijn tante woonde was de werkplaats ook. De achterkant, Leeghwaterstraat, dat was een open gedeelte. Vanaf de Leeghwaterstraat, moest je erin lopen, Leeghwaterstraat nummero 9, daar zat een deur en dat was bewoond, dat was ook een huis. Ik ben daar geboren.”
Wanneer wist u ongeveer dat jullie weg moesten uit de Laakhaven?
“Die gemeente had een beetje haast. De stroomaansluitingen en al die buizen, het riool dat moest allemaal nog intact gehouden worden voor dat ene pandje natuurlijk. Ik heb het een tijd tegen gehouden, maar dat kon op den duur niet meer, want je kwam in een onteigeningsprocedure van de gemeente terecht. Nou toen heeft de rechter nog beslist wat er moest gebeuren. Toen kwam er een goed bedrag van de gemeente en dat is 24 jaar geleden en toen heb ik dit appartement gekocht.”
Heeft u destijds nog overwogen om het bedrijf elders voort te zetten?
“Dat is me wel aangeboden door de gemeente, dat ik een stuk grond kon krijgen op de Binckhorst, maar ik heb toen met mijn broer overlegd, die is twee jaar jonger als ik. Dan ben je 58 en dan moet je weer opnieuw gaan starten. Dus ik zeg: laten we dat maar niet doen. We hebben allebei een lekker centje. We scheien ermee uit. Toen hebben we het weggedaan.”