Echo’s van de werkvloer
T. en H. van der Helm, hoedenwinkel Ladies Paradise
Een fraaie decoratieve actie in de Passage met historische hoeden in 2022, die waren opgehangen in ruimtelijke constructies, bracht ons op het idee de oorsprong van die hoeden na te trekken. Zo kwamen we bij de hoedenwinkel Ladies Paradise terecht. In maart 2024 maakten we een afspraak met mevrouw Thea van der Helm (T) en meneer Hans van der Helm (H) in het voormalige hoedenatelier, annex woonhuis aan de Groot Hertoginnelaan. Daar kwam het verhaal van de hoedenwinkel en atelier in de Passage al snel los.
“T.: We zijn uit de Passage verhuisd naar hier, het plafond [zilverkleurig] is nog steeds van de winkel. En hier stond de kassa en een toonbankje en beneden werden de hoeden gemaakt, daar was het atelier. Hierboven werd het verkocht en dat liep best wel leuk.”
U bent in dienst gekomen bij meneer De Klijn in de hoedenwinkel in de Passage?
“T.: Ja, dat klopt. Hij had alleen hoeden. Daarvoor was het iemand die verkocht hoeden, maar ook kleding. Die heeft aan de achterkant, Kettingstraat 35, de achteringang van de winkel, waar de naam The Ladies Paradise nog te lezen is, die naam verzonnen.”
Toen u daar kwam werken verkochten ze alleen hoeden, waren die allemaal zelfgemaakt of waren er ook confectiehoeden bij?
“T.: Nee, inkoop had hij ook heel veel en hij had ook een groothandel (Immodex) erbij en er was eigenlijk niemand die echt hoeden maakte. Hij had wel veel spullen, maar die kocht hij weer van zaken die failliet gingen.”
Hoe kwam u daar terecht, want u komt uit Limburg?
“T.: Ik had in Duitsland gewerkt in een hoedenzaak. Vanaf mijn 16de heb ik in een hoedenzaak gewerkt en ik werd daar eigenlijk overcompleet omdat ze gingen inkrimpen.”
Had u daar een speciale opleiding voor gedaan?
“T.: Nee, ik ben, dat is eigenlijk een heel raar verhaal, of raar… eigenlijk een leuk verhaal. Ik zat altijd thuis en mijn moeder liep met de stofzuiger en ik lag met de benen op de bank te lezen. En ze zei ‘ik ben het spuugzat, weet je wat jij gaat doen? Ga jij maar eens lekker naar het arbeidsbureau, ga je laten testen’ en toen kwam daaruit hoedenmodiste of etaleuse. Etaleuse, daar was ik veel te verlegen voor, in een etalage staan met allemaal mensen die je bekijken, dat is niets voor mij. En hoedenmodiste daar had ik nog nooit van gehoord. Toen ben ik in Heerlen bij de beste hoedenwinkel terecht gekomen, er waren er twee. Ik heb bij Gonda Hendriks het vak geleerd.
Hoe leerde u het vak?
“T: Het arbeidsbureau. stuurde me naar Gonda Hendriks en daar heb ik een jaar lang alleen lintjes in mogen naaien, aan de binnenkant van de hoeden. Met de hand, alles met de hand, er kwamen vrijwel geen machines aan te pas. Maar ik heb mezelf geleerd om dat met de machine te doen, uiteindelijk. En dat ging dan ook veel makkelijker en vlotter.”
Wat mocht u gaan doen na dat jaar lintjes innaaien?
“T.: Ze waren een keer op vakantie en toen heb ik een klein hoedje gemaakt, helemaal gestreken en geplakt en een leuk model gemaakt en apentrots. We hadden een kast naast de schuifdeuren, zo’n vitrinekast en daar had ik hem ingezet. Toen ze terugkwamen mocht ik wat anders gaan doen.”
Ze was echt een moedertje, ja, ik was zestien. Toen moest ik mijn middenstandsdiploma en mijn [diploma] vakkennis halen. Dat heb ik allemaal gedaan, want ze zei, als er straks iets met je man gebeurt, je weet maar nooit, dan kun jij een hoedenwinkel beginnen.
Maar ja, je wil wel eens wat anders, als je jong bent. Toen ben ik in Aken gaan werken. Dat was makkelijk zat, ik kon zo op de bus stappen naar Aken. Dus dat heb ik een tijd gedaan en toen kwam ik van daaruit terug naar Heerlen.”
Waarom ging u naar Den Haag?
“T.: Mijn oma woonde in Den Haag en ik wilde een baan hebben en ik wist niet waar ik naar toe zou gaan. In Heerlen was geen hoedenwinkel meer. Ja, toen ging ik hier solliciteren, ik kwam niet meteen in de Passage terecht. Eerst kwam ik in een bedrijf en die hadden elf winkels in Nederland. Daar kwamen aan het eind van het seizoen alle zomerhoeden naar het bedrijf en aan het eind van de winter kwamen alle winterhoeden naar het bedrijf om ze op te knappen. Nou, dat had ik met een maand bekeken. Ik ben gewoon die zaken langs gegaan, de Passage, die man wilde me nooit meer laten gaan.”
“H.: Daar tussenin was ze nog bij de ex van meneer de Klijn en zij woonde in de Van Zaeckstraat.”
“T.: Het was wel een leuke tijd. Hij zag, dat ik bij zijn vrouw werkte en zei, als je bij mij wil komen, dat is altijd goed. Hij zag natuurlijk wat ik maakte, want dat stond bij haar in de etalage en zodoende ben ik in de Passage aan het werk gegaan.
Er waren twee verkoopsters en nog eentje op het atelier, een oudere dame. Tenminste voor mij was zij toen een oudere dame, die was een jaar of vijftig. Ik heb het altijd leuk gehad, ik kon goed met ze overweg.”
Werden daar alleen maar hoeden gemaakt?
“T.: Ja, wij maakten alleen hoeden. Regenhoedjes en zo, dat werd ingekocht. Wij hadden een grote tafel en onder die tafel stonden allemaal groene zakken en daar zat allemaal materiaal in. Mensen kwamen veel om oude hoedjes te laten vernieuwen. Dus als je een zwarte hoed bij een bruine jas had en het vilt was nog goed, maar het model vond je niet meer leuk, dan konden we de bollen hoger of lager maken, andere randen ervan maken, dus dan maakten we er een compleet nieuwe hoed van. Dat liep als een trein. Dit had ik hier in de Passage toen ik hier net kwam, zestig jaar geleden. Later kwamen de mensen de Bonneterie uit, met de mantel over de arm, naar ons toe en kwamen meteen een hoed erbij kopen. Dat veranderen was toen niet meer zo, mensen kochten gelijk nieuw.”
Waar was toen de ingang, aan de Kettingstraatkant?
“T.: Er waren twee ingangen, in de Passage de ingang van de winkel dan kon je naar boven naar het woonhuis via de winkel. Via de Kettingstraat liep je via de gang [en de trap] naar het woonhuis. Daar woonde meneer de Klijn.”
Er was ook nog een trappetje naar beneden, wat was daar?
“H.: Dat was de kelder, daar stonden de hoedenmachines.”
“T.: Dat was voor de groothandel, daar kon je honderd dezelfde modelletjes trekken over een vorm. Als de eerste droog was kon je daar weer een nieuwe op zetten.”
“H.: En je kon er ook een kap overheen zetten, die warm gemaakt werd en op die manier kon je snel hoeden maken.”
“T.: Die moesten dan bekleed worden, het waren kale vormen. Dat deed hij één keer in de zoveel tijd. Op die vormen moest ik dan weer hoeden ontwerpen voor de groothandel en de winkel.
We hebben ook Juliana een keer in de winkel gehad, toen kwam de verkoopster opeens naar boven rennen: ‘Juliana staat in de winkel’. Dus wij, jong als we waren, hingen over de leuning.”
Maakte u hoeden op verzoek, hoe ging dat?
“T.: Er komt bijvoorbeeld een bruidsmoeder, die een hoed wil hebben voor de trouwerij en dan doe je bijvoorbeeld van die hoed de rand en van die hoed de bol , ‘oh en die garnering wil ik erop hebben’. Dat werd dan wat zij leuk vond.”
“H.: Maar daarvoor heeft ze voor de groothandel collectie gewerkt, daar was ze een paar maanden mee bezig. De Klijn, die ging dan met z’n oude Mercedes door Nederland met die hoeden. Dan bleef hij een week weg en dan ging hij allemaal hoedenwinkels af. Dan moesten die hoeden, die besteld waren, nagemaakt worden. Hij verkocht alleen de modellen, maar die hoeden nam hij weer mee terug.”
“T.: Ja, maar mijn ding was het niet, hoor. Ik kon nooit twee keer dezelfde hoed maken, maar dat was niet erg. Ik zat met een hele grote spiegel voor mijn neus en zoals een kok alles proeven moet, zette ik iedere keer de hoed op om te kijken of het model wel goed liep.”
U had het over vilt?
“T. Vilt had je in verschillende soorten en dat vilt dat leek heel erg op fluweel, het was de schering van het vilt. En het vilt werd gemaakt van dieren, van konijnen, van de haren van het konijn of van wol”.
En dat werd dan vervilt?
“T. Ja, en dan ging dat met vocht erin blazen en dat was een cloche en dat had je ook nog capelines en dat was met een grotere rand. En daar werden de hoeden van gemaakt. De stof van de jurk werd dan gebruikt voor de garnering van de hoed. Dan trok jij ze over de vorm die je hebben moest. Ik heb ze wel over de deksels van de prullenbak getrokken. Dan moesten ze een hoed hebben met zo’n rand [maakt breed gebaar] en die had ik natuurlijk niet, maar die prullenbak die had dat.
Dat vilt werd in een model getrokken en dat kreeg je zo aangeleverd een cloche, en daar maakte je de hoed van. En dan had je er eentje met een bolletje en een grote rand (de capeline) en daar maakte je ook de hoed van.”
Werd dat dan warm gemaakt?
“Wij deden dat op een fluitketel. Daar hing je dat vilt even op tot het goed nat was. En dan trok je het uit en dan maakte je het wat langer en dan deed je het er nog een keer op de fluitketel en dan op het blok. Dan moest het helemaal glad over dat blok komen. Met een strijkijzer en een natte lap deden we heel veel bijstomen. Dan moest je echt punaise op punaise er mocht geen bobbeltje tussen zitten, tussen de ene punaise en de andere. Ik vond het altijd heel leuk werk. En dan een lint eromheen, om die entree er mooi in te krijgen. Dan droogde dat en dat duurde soms wel één of twee dagen voor het goed droog was. Dan kon je er niks mee doen. Als je het er afhaalde dan had je het model van de hoed. Dan kon je gaan afwerken, er kwam een ijzerdraadje in en dan een lintje er omheen. Of een omgevouwen zoompje maken, maar dan moest je weer een vorm hebben, want anders kreeg je dat niet meer omgevouwen naar binnen.”
Het was wel heel precies werk?
“T. Ja, dat was het ook wel, zeker. Dan ging het voeringlintje erin, dat werd altijd met de hand ingezet, daar had ik veel ervaring mee. Dan de garnering en dat vond ik altijd heel leuk.”
“H: Toen De Klijn ophield hadden we mensen die ook hoeden wilden verkopen aan ons en die kwamen in de winkel en die stonden verbaasd. Want de Klijn verkocht erg goed, vergeleken bij anderen, maar dat waren haar hoeden. Hebben ze nooit geweten, want hij hield de ontwerpster ver van de concurrentie vandaan.”
Hij was bang dat hij u kwijt zou raken?
“T. Ja, daar was hij wel bang voor, hij verschoot van kleur toen ik zei, dat ik weg wilde. Ik moest maar zijn winkel overnemen. Ik kan twee dingen doen, of ik neem de zaak over of, met veel lef eigenlijk, of ik ga weg. Hij was toen een jaar of 70. Twee uur later stond hij beneden en hij zei: ‘ik heb het met Til erover gehad en je kan de zaak overnemen’.
Ik wist geheel niet waar ik aan begon, maar het mooiste was, ik had het ook nooit beter kunnen treffen, want ieder bloemetje, ieder dingetje hadden we in dozen. We hadden een voorraad, dat wil je niet weten. En als ik iets nodig had, dan kocht ik dat op dat moment van hem. Dus die hele voorraad hoefde ik niet over te nemen. De hoeden die nog in de winkel stonden, die van hem waren, die heeft hij allemaal een prijskaartje gegeven met zijn naam erbij en die hoefde ik pas af te rekenen als ik ze verkocht had. Ja, dat ging echt heel leuk, want anders kon ik naar de bank om een lening af te sluiten. Hij hielp ons wel, ik had helemaal geen verstand van een winkel drijven. Ook de bedragen als je hoeden inkoopt, dat waren duizenden guldens toentertijd. En ik dacht ‘mijn God, kan ik dat wel opbrengen? Kan ik dat wel betalen?‘, dat was best moeilijk. Maar hij heeft mij goed opgevangen, als er iets was, dan was hij er voor me. In het begin ging hij mee naar Wiesbaden voor de inkoop.
Hij was er ook klaar mee, schijnbaar. Ik had er geen moeite mee, dat hij boven woonde. Hij is op een gegeven moment overleden en zijn vrouw is toen verhuisd en later in een verzorgingshuis terecht gekomen.”
Toen u uit de winkel en het woonhuis ging, zijn die hoeden daar toen gebleven?
“T. Ja, maar u wilt niet weten hoeveel hoeden we weggegooid hebben. Wat moet je ermee? Ik heb het nooit leeg gekregen daar. De zolder stond vol met hoeden en mutsen en van alles.
We hadden ook nog het winkeltje aan de overkant dat hebben wij er tijdelijk bij getrokken. Toen hebben we buiten allemaal dozen neergezet met een grote spiegel erbij, wat een lol hebben we gehad. We hebben in dat halve jaar wel een paar duizend hoeden verkocht. Er kwam een dames-zangkoor uit Limburg die kwamen hier voor een uitvoering in Scheveningen en die kochten allemaal een hoedje. Bij hun optreden droegen ze allemaal een hoedje uit de Passage.”
Toen u verhuisd was naar de Groot Hertoginnelaan, wat kwam er toen in de winkel in de Passage?
“T. Niets, die staat nog leeg.”
“H. In de Kettingstraat daar gingen wij naar binnen naar het woonhuis, dat was een halletje met een hek ervoor, dat staat leeg. Een paar jaar geleden zijn we er nog geweest, toen vroeg TV West of ze mochten kijken hoe het er daar uitzag. Toen waren we daar al bijna twintig jaar weg.”
“T. Er had antikraak in gezeten, dan weet je het wel.”
Als je bedenkt, dit is de winkel, dan hadden we hier een trap naar de opkamer, die hoorde ook nog bij de winkel. En dan was daar boven, daar had ik het atelier en dan liep ik door een klein hokje, het kantoor en dan kwam ik in een grote ruimte met paskamers en toestanden. Er waren wel planken met hoeden, dat wel. En dan kwam je daarboven in het woonhuis.”
“H. We hadden 21 kamers.”
Daarmee eindigde een oude Haagse winkel, typerend voor de Passage.